TAU.
XXXVIII.
•Fig. I.
m 3.
ao6 VEaVOLG VAN DE B E S C H R Y V I N G
TAB. • van de onderfte gevvaagen, die wy in de gemeide Fig. voor ons hebben. Hier
XXXVII. zien wy by Letter c. eene openiiig, welke de eigenlyke plaats is, alwaar het
voorlyi' of borllliuk, door middel van een teder en naauvv kanaal, dac hier afgefneeden
is, aan het achterlyf vall zit. Onder deze opening is een byzonder teder
i f i t e r i . en langachtig deel, Letter b, 't welk ik op Tab. XXXVlll. in de ifte Fig,
van ter zyde, en in de Fig. van voorcn te zien, afgebeeld hebbe. Dit
deel, van ter zyde beichüuwd, vcrtoont een haak, en is by b, aan 't lyf der
Spinne vall gegroeid; doch aan 't tinde is het voorwaarts gekromd, en alj een
Lepel uitgehould. DeHeerLEEUWEHHOEK vergelykt dit deel by een haak,
"vvaarmede zoramige lieden de koulen aan de andere kleederen, of 00k vvel aan
den zogenaamden Koushouder vaflhechten. Schoon hy 'er de iiuttigheid, of
het gcbriük niet van weete te zcggen, gill hy echter, dat hetzelve, aangezien
het recht tegen Over de opening Üaat, waaruit de Eieren voonkomen, veeliigt
dienen moet, oni de Eieren te beiVieren en in orde te Ichikken. De Heer
F R I S C H , die het ook aan de roodachtig-geele Kruislpinne ontdekt heeft, houdt
het voor't IWanlyk teellid. "lkvondhier"(zegt hy in zyn ZevendeDcel,/).?.)
„htii Membrum genitale, 't welk by andere Infeflen achter aan den podexh,
„ integendeel voor aan den buik uitlleeken, benevens het fcrotum &c." Dan
hierin dwaalt hy; gemerkt ook deze deelen aan de Wyfjes gevonden worden;
cn wel ter plaaife van den uitgang der Eieren. "Ik hebbe, " (dus fcliryfc 'er
de HeerLEEUWENi iOEK van: „eene Spinne de laatfte 7 of S Eieren zien
„ l e g g e n ; en deze kwainen, nict uit het achterfte deel van den buik of 't lyf,
",gelyk het by alle andere kleine Dieren gefchiedt, maar van ondcren uit het
''voorllie deel van "t zelve, niet verre van de achterfte pooten, alwaar een klein
|,'haakje ffeiat enz. Dit haakje Ihk gedeeltelyk over de'opening heen, daar
" d e Eieren uitkomen; en ik hield my verzekerd, dat aldaar ook de Drek der
„Spinne zyn uitgang raoell hebben. üm iny hier van echter des te meerrever-
„zekeren, nam ik verfcheiden myner opgeflooten Spinnen, keerdc dezelvcn op
" d e n rugge, en drukte zagtkens op den buik; dit doende vertoondc zieh de
" tremelde" opening nict alleen duidelyker d?.n voorheen , niaar, door eene
"?ets Herker dmkking, wierdcn'er ook verfcheiden Eieren nitgcdreeven; doch
" u i t het achterdcel kwam niet de minfte vochtigheid te voorlchyn". Het geen
ik hier van den Heer LEEUWEN H OEK aanhaale, hebbe ik ook zelve ocderz
c t doch de zaak viel in alles zo niet uit. Toen ik begon te drukken, kwara
TAU. 'ei°eerll: by den Wrat der Spinne, die op Tab. XXXVll. Fig. 1. by a. te
XXXVII.^iji, is de Drek ui:; vervolgens ieis harder drukkende, verfcheenen de Eieren,
f ' f - i ' " - körnende uit een dwarsllreep , die onder den kleinen haak lag. Niet meer
drukkende, en de Eieren uit het klcverig vocht, vvaarmede zy cnirlngd waren,
weggenonien hebbende, zagik, dat 'er niets, door 't harder drukken, zo als
ik vreesde, gekwetll was,- maar dat de fpleet zieh weder toeiloot. Toen ik 'er,
door middel van een klein pypje, lucht in blies, zwol de gantfche buik op; zy
bleef ook opgcblaazen; en als ik 'er de lucht weder uit wilde hebben, nioeft ik
op nieuw drukken, wannecr zy uit denzelfden dwarsllreep, waardoor zy 'er
R . Ü P S E N EN V L I N D E R S . Ü07
«gekomen vvas, weder uitging. Dat nti ook daar te piaatze het V»uWlyke TA.
Eeboortelid zy, is ten hoogile waarlchynlyk,- vermits alle D.eren zieh daar doot
van haare Vracht ontloffen. Hoewel ik nu dit met eigen oogen niet gezien
hebbe, geloove ik nochtans den Heer C L E k c K ,wanneer hy i.i zyn boven aangehaalde
Werk van de Zweedfche Spinnen zegt: dat het Wyljes geboortel.d, ten tyde
der Paarin"-e, aan 't onderiyf naar vooren, duidelyk te zien is; en dat het aldaar
als een wiSchtig pypje uitlleekt, het welk naauwlyks de lengte van eene iHne
heeft Wat wyders den bovengemelden daar over zittendcn haak betreft, van
deszelfs nut wecte ik, alzo min als de Heer L E E U W E N H O E K , nie.s te melden.
Doch, in llede van met hem te gilTen, dat dezelve dienen zou om de Eieren te
piaatzen en te ichikken, ben ik veeleer van gevoelen, dat eie haak der Spinne
in 't llilzii.en van dienft zy. Het achterlyf der Spinne is veel grooter, en bygeralg
vry wat zwaarer, dan 't voorlyf; het moet haar deihalve, wanneer ze
cr.'ens in haare Webbe een tyd lang, met den kop om hcog, wil blyven hanir
™ wegens deszelfs zwaarte, tindelyk noodwendi; tot een lall worden; en
dezen lall zou zy grootlyks können verligten, wanneer ze den genoemden haak,
ter onderlleuuing van 't lyf, op een draad konde valt Zeiten.
13-
V o o r ' t overige is, onderdeuitwendige deelen der Spinne, bovenal merliwaardig
de fpinzel - wrat, waaruit zy haare draaden voonbrengt. Deze zit ter piaatze, alwaar
de buik in een llomp punt eindigt, en is in de Ftg. van lab. XXXVU. ia..
by a te zien. LEEUWENHOEK zegt, "deze fpinzel-wrat bellaat uit vyl on- ^
„derfcheiden deelen, die allen in één punt of fpits te zamen loopen, eti aan
ell.ander fluiten; doch uit het naar boven in 't midden liggende deel komt
"<reen draad". Dan de Heer FRISCH maakt 'er zes deelen van, welken hy
Vietchai oi Zizeti, dat m-atjei of Tepeltjes noemt, en indiervoege verbeeldt,
als of 'er vier derwyze Haan, dat ze een Vierkant uitmaaken; tudehen
welken het vyfde in 't midden (laat,cn achter aan de zesde, in deze orde I;".
••Het middeUle dezer Dietchen, zegt hy, is onder de vitr anderen het kortfte,
en de eigenlyke of rechte Ipinnen-pyp, waaruit de draad voortkomt; de vier,
"daar omiieen llaande,zyn gelchikt om den draad te bellieren,het zy ter linker-
' j ö f t e r rechter zvde, en om denzelven ergens aan te Hechten of om te wikkelen.
Achter deze vyf Spinnen - wratjes is 'er nog één, 't welk eene beitelvor-
" mige opening of fpleet heef t , de aam, of het drekgat, en korter dan de ande cn
" i s , en/.. " De Heer HOMBERG zegt:* "Dat 'er aan 't achterile van alle
", Spinnen vier kleine Musculeuze Wratjes Haan, die van onderen breed, en
"van boven fpits zyn; tulTchen welken een lymig fap uitgaat; waaruit de draa-
" d e n sreformecrd worden, van welken zv haar VVeefzel en Netten maaken."
" ° Dd 2 De
'» Zie hUmoim de t4ci>i. Ray. Jis Sdencis 1707. fai- 242. volgcns Js Hollandfthe Uitgsvc.