60 VERVOLG VAN DE B E S C H R Y V I N G
S. 8.
J1.2. X. Alhoewel nu 't uitwendig vertoon van veele andere Vlinders, die met vorfclieideii
koleuren op huniie Vleugeleti pionken, uimeemend fchoon zy, zo Iran
d e tegenwoordige niettemin, al heeft hy nraar ¿ene grondverwe over 'c geheel ,
00k oiider de Ichoonen gerekend worden. Want hy heeft, gelyk de gemeide
4Je ß ig, aantooilt, alwaar hy in eene zitiende geftalce met geflooien Vleiigelen
v e r f c h y n t , op zyne bovenvleugelen eene zo fchoone, zagte, geelachtig-groene
g r o n d v e r v / e , dat geen Zydeverwer in ftaat zy, om die koleur na te maaken.
H c t voorlyf is met eene diergelyke koleur vercierd. Daarbenevens verkrygen de
V l e u g c l s zeiven een des te fraaier aanzien, door dat ze aan de drie randen eene
fi-nalle, gantsch witte bezooming hebben; en dat ieder Vlengel, van vooren
naar achteren, met twee tedere geelaehtige linien, welken gelyklynig met elkand
e r l o p p e n , dwars doortoogen zyn; welken in deze geflooten bovenvleugelen
dermaate aan elkander raaken, dat ze twee winkelhoeken formeeren. Wyders
is 't 00k nog een cieraad aan dezen Vlinder, dat h y , zo wel onder aan zynen
k o p , als 00k onder het borili^uk, met eenig karmyn - r o o d ftof bezet z y ; 't welk
in de gellalte, zo als hy hier afgebeeld is, 00k eenigzins in 't 00g valt. Als hy
zyne Vleugels fluit, is hy gewoon dezelven indiervoege over zyn achterlyf te
zamen te leggen, dat'ze in de gedaante van een eenigzins vlak afdak nederwaarts
hangen. Ook weet hy de hairdunne' Sprieten, die, zo wel als de zes pooten,
wit zyn, zo ten eenemaal onder de Vleugel s te verbergen, dat men 'er menigtiiaal
niets van gewaar worde.
Flg. 5. In de 5tlc Fig. zien w y , behalve de reets bcfchreeven bovenvleugelen en 't
b o r d f l u k , ook de ondervleugelen en' t achterlyf. De eerften zyn (neeuw-wit;
en hebben aan den rand een naauwlyks zichtbaaren Zoom; die, in vergelyking
van de grondverwe, eenigzins in 't celadons - g r o e n valt. Doch, dewyl myn
V l i n d e r van 'c Vrouwlyk geflacht was, en ik deze foort nog nooit gezien had,
z o kan ik met geen zekerheid zeggen, of het W y f j e enkel door het dikke achterl
y f , 't wel k by de Nachtvlinders het gewoonlyk kenteken des Geflachts is, van 't
M a n n e t j e te onderfcheiden zy; dan of dit ook door andere kemekens, als, by
v o o r b e e l d , door de Sprieten of andere Deelen, gelyk van zomtnige andere
Vlinders bekend is, gefchieden kau. Voorts zyn ray de Eieren van dezen Vlinder
nooit ender 't oog gekomen ; en derhalve is 't my niet mogelyk iets van der-^
^elver gedaante te melden.
Tme- 1
. i ' f i -