, 1 ' • . „ , ' i i
•
¡ Ii!! U
90 V E R V O L G VAN iJE B E S C H R Y V I N G
Tab.XV dat ik, by de bezorging der Poppen, iets verzuimd, eii zy daardoor fchaade
XVI
XVII
« f . I.
1 geleeden niogten liebben. En toen het rects in de Maand j'a»^ was, kon ik
niet langer wachten ; ik opendc des niyne Poppen, en verkreeg 'er twee leevende
Vlindersuit; doch zy waren nog onvolwaflen en kreupei. IVliffchien waren
de Poppenvliezen ce droog geworden, zo dac 'er de Vlinders niet hadden können
dootbreeiien; 00k fcheencn hunne vieugels, fchoon ik ze door inyn behuip ui(
hnnne gevangenis verloll had, le vecl vcrdroogd; zo dat ze zieh niet uiibieiden,
en zy hunne behoorlyke grc )otie niet bereiken konden. Alhoewel dit ongeluk
my nu zeer bedroefde, had ik 'er echter nog dien trooft by, dat ik aan niyne
kreupelen diiidelyk had opgeracrkt, hoc deze begeerde Vlinders wcrklyk in het
Poppenvlies liggen: en dat ik derhalve aan 't bericht van niyn BegunlHger des.
wege in 't geheel niet twyffelsn konde, dewyl ik hetzelve, fchoon tot myn leedweezen,
ten duidelykfte bevelligd zag. Dit ongeluk, waar door dcze Vlinders
niet tot volniaaktheid gekomen waren, viel my des te rmenlyker,- cm dat ik 'er
myne Verzameling nu niet niede vcrcieren kon. Doch de toegenegenheid van
myn Bcgunlliger vergoedde my dit verlies ryslyk. Hy had naamlyk, toen ik 'er
my by hem over beklaagde, de goedheid van my een paar volraaakte Vlinders
van die foort over te zendcn; mct welken ik te gelyk hunne liieren, nevens
eenige reets uitgekroopen jonge Rupsjes, ontving; waar by naderhand 00k nog
eene volwailen Rups volgdc; die, lehoon te vooren in Wyi^geell; bewaard geweefl:
zynde, my echter zeer dienib'g was ter befchouwinge en kennisneeminge
van haar maakzel. En door deze gunll, nietgenoegzaam naar waarde te roemen,
ben ik in llaat gelleld, om van dit zonderling Inieft eene omiiandige befchryving'
te leveren.
, §• 3-'
AI wie deze Rups, in de lOc Fig. van onze Tak XV. afgebeeld, en welke
i k , eensdeels naar de ontvangen afbeeiding, en anderdeels naar de overgezonden
vveezenlyke Rups, naauwkeurig gefchetil: hebbe, met opmcrkzaame en
kundige oogen befchouwt, zai dezelve buiten tAryffel voor een ongemeen
fchoon vercierd Schepzel, den roeni en eer van haaren grooten Schepper verhoogende,
moeten houden. Zy wordt gemeenlyk, in de Maanden July en
^uguftus, in Ooßevryk en Moravie volwafTen gevonden, op de Peereboonien,
van welker bladeren zy, geduurcnde haar gantfche leven, haar voedzel en onderhoud
trekt. Doch hoe zy, in 't niidden van haaren onderdom en grootte,
'er uitziet, kan ik niet melden; en de Heer de R eaumi i u geeft 'er insgelyks
geen befcheid van. De lengte dezer hier afgebeelde Rupfe beloopt ilechts vier
duiraen; maar myn meergemelde Begimlliger hecft 'er, in 'i jaar 175^, mMora-
»iä eene gevonden, die meer dan vyf duimen lang was; doch, wanneer ze van
die grootte zyn, denke ik, dat ze in Wyfjes-Vlinders veranderen. Wat deze
haareVeranderirgbetrcft,dezelvegefc! iedr. v'oiircns de niy nxdcgedeelde berichten,
in /1/o/w/e laater dan in OcfteKryk; want tjen Hooggeraelde Heer ßaron ,
reets in de lilbsxA Augußm, ingelp6..ueu Poppen gekreegen iiad, bevond hy,
dac
OER R U P S E N EN V L I N D E R S . 9 !
datznlks in Moravie eerfl in September gefchieclde. De grondverwe van het
gantlehe lyf dezer Rupte is doorgaande zeer hoog en fchoon groenachtig-gecl;
hoevvel 'er zomraigen können zyn, wier grondverwe iets groencr is; gelyk zo
de Heer d e R e a umu r zegt, dat haare koleiir fehoon groen en iets geelachtig
zy. Undertufichen vertoonc zieh de iircep, die, tcr wederzyde in de lengte,
längs de onderviakte loopt, en als een vvrong verheven is, altoos helderer of
gecler dan de grondverwe. De kop is onder alle de overige leden her kleinfte
lid; en by zyne eenigzins platte gettalte een weinig verdeeld; maar van koleur
donkerer en glansryker dan het overige lyf. Op de voorvlakte heeft hy een paar
bruine tlreepen; welken van boven en in 't midden te zaamen loopen; en een
fpitzen winkelhoek uitmaaken. Deze Rups is tamelyk dik van lyf; en haare
ringen, onder welken de voorile de dunlie is, zyn zeer verheven, des 'er diepe
inkervingen tnlTchen dezelven befpeurd worden. Dit zal 00k waarfchynlyk de
oorzaak weezen, dat de Rups zieh nu veel langer,en dan weder veelkorter könne
vertoonen. Het cierlyklle van deze Rups bellaat buiten kyf, in de fchoone helder
blaauvve , half-rond verheven knoppen ; welken, zes-en-zellig in getale
zynde*, als zo veele Turkoizen fiikkeren. Alle deze Tnrkoizen zyn, ieder op
hunne grond-vlakte, met zes donkere zwart-bruine feherpe punrfpitzen omzet;
die allen cenerleie lengte hebben, en zo ordcnlyk gefchikt zyn, dat ze zieh als
loutere Sterren" vertoonen. Ieder dezcr Sterten Haat voorts op eene gellompte
groenachtig-geele pyramiedswyze hoogte; en op ieder der negcn Jeden, welken
salTchen den cerilen ring cn de twee laatile ringen zyn, telt men zes zodanige
pyramieden. De hals of eerile ring hecft 'er vier; en op de beide laatile ringen
zyn 'er mede niet meer dan vier te teilen. De pyraniieden, op de negen grootfie
en twee laatile ringen Haan J e , zyn niet allen van cenerleie hoogte. Ze beginnen
naar achtcren allengskens laager aiieloopen; en de allerkleinllen, die aan
den hals Haan, zyn 00k anders gefchikt dan de overigen; nademaal ze niet recht
Over elkander flaan; noch met de bovenvlakte des lyfs een rechten hoek niaa' en;
maar v.iorwaarts uitloopen, en aan den kop vooruiitleeken. Maar de pyramieden
der overige leden of lingen, die allen in eene rechte linie met de bovenvlakte
Haan, maaken, dewyl 'er aan ieder zyde des rings diie zyn, zes in de lengte
uitlüopende reien uit; v\'aar van ieder der beide bovenllen uit elf pyramieden bellaat;
terwyl de onderflen, welken door den geelen zydenreep, waarin de pyramieden
flaan, van de anderen onderl'clieiden worden, 'er flechts negen hebben;
dewyl de beide achterfle ringen, gelyk ook de hals, als gezegd is, 'ei niet meer
tian vier teilen. Wyders ziet men naby den helderen zydeilreep de negen
luchtgatcn, die eivormig rond, bruin van koleur en donker final bezoorad
zyn
? Wat laater liteft de Herr Röfel by de befchryving van Tab. XXIII. waar deie Rupt nog enjs,
in haajcn verderfn vasdom , afgebeeld i.s, II. de hier ingeüoopen mistelling veibererd , en
aaT gemerkti dat dez,e Rups niet mct 66. inaar met 76, zulke halfronde verheven blaauwi
^oppea vercierd is.
K L E E M A K ."i.
t
• i J i