R U P S E N EN V L I N D E R S 99
Het achterlyf van dezen Vlinder is met zo vecle hcldere en donliere dwarsrincen
voorzieii, als hy leden heeft. Buiten dien is hct donlier roodaclitig zwartbrain;
en zodanig eene koleur heeft ook het voorlyf of borfflluk op zyne bovenvlaltte',
doch van vooren is 't mct eene breede geelachtig witte bezoomiiig voorzien,
die origemerlit in den voorllen rand des bovenvleugels verdwynt. De lileine
top, welke tamelyk diep onder 't bornftuk zit, is geiioegzaam geheel zwart,
en van vooren ftaat op denzelven een paar breede oranjegeele Sprieten; welken,
uit hoofde. van hunne tegen en digt aan elkaildcr ilaande vezelen, even als die
van eene fchryfpen, den baard van eene fehacht gelyk zyn. Ondertuöchen hebten
de Mannetjes alleen zodanige breede Sprieten; waartegen die der Wyfjes
veel dnnner en finaller zyn: doch derzelver achterlyf is, zo als de gantfche Vlinder
zelve, veel dikltcr en grooter; gelyk de ¿Je fig. onzer XVIÜe , die
wy nu zullen befchouwen, zal aantoonen.
Tab.XV
XVI. cn
XWI.
T A B .
xvn.
6.
Alle de cieraaden, vlakken, koleiiren en tekeningen, die wy aan 'c Mannetje
van dezen Vlinder waargenomen hebben, zyn aan 't Wyfje eveneens; behalve
dat deszelfs achter of ondervleugels, van den flangachtigen dwarsftreep af aan,
tot aan hunne inleding toe, veel helderer dan aan 't Mannetje uitvallen; en even
zois het ook daar omtrent met de bovenvleugelen gelegen. Middelerwyl bemerke
men hierin byna het tegendeel, van 't gene aan den kleinen Paauwenvlinder
waar to neemen is; want by die foort heeit het Mannetje geele, en dus helderer
ondervleugels dan 't Wyfje. Voorts vinde ik, behalve het gene ik reeds van
de fprieten, en van het, om zyne menig'vuldige Eieren, dikker achterlyf gezegdhebbe,
'er niets byzonders van te melden, dan, dat alle Vlinders van dit
flach juiil zo groot niet zyn, als die genen, welken hier afgebeeld onder 't oog
gebragt worden. Betreffende nu nog de ondervlakto van 't voorlyf, benevens
de zes daaraanzittende pooren,- de ondervjakte is, zo wcl aan 't Mannetje, als
aan't Wyf je, zeer donker bruin zwart; en de pooten zyn van gelyke koleur
tot aan htm dunfie deel. Ook is het gantfche lyf van beiden, zo wel van boven
alsvan onderen, met eene wolachtige pelsfloffe bezet. Byaldien de ccn of de ander
nieuvvsgierig wäre, om dezen Vlinder eens met geflooten vleugelen zittende
te zien, zo heeft hy alleen de kleinere foort, in 't Eerde Deel Fab. V. Fig. 14,
van de tweede Clafle der Nachtvlinderä te befchouwen''.
f 10. Op
• Vcrmits hier van de Vlindm mct Paauwenfpicgels of oogcn gcfpioken wordt, lan ik ni«
voorby te hcrinneren, dat 'er, in 't Eeriie Deel van de eerfte ClalTe der Nachtvlinders, een
afgebeeld is op Tab. I. Fig. 3. die flegts ecn 2odanigen fpiepel of oog heeft op de onder-of
achtervlengels; waar van onae Schryver getuigt, dat hy de fraaie koleuren e :htervleugels;getuigt n tekeningen niet
mar den eifcli z.ou können befehryven . zonder te v : tiit te xveiden. 2.odanigen Wyfjesv
l i n .
q-::