V,:' 1 :
K
ii-iiiii!
I
rb
'SvrM f
] '
• r
^ M . w . ^ k i m .
OER R U P S E N EN
s. 7-
V L I N D E R S. 97
Gelykerwyze nudl e andere Vlinders, by hiinne korad uit het Poppenvlies, T « xv
aoK zeer wanftaltig xyn., zo is ook deze ten eerilc niec volkomen. Hy kruipt '
daarora terllond in de hoogte, en houdt zieh met zyne pooten ergeiis aan eene
vei-heven piaatze vaft; alwaar zyn nog körte, ongevor.iide en over elkander
liggende vleugels gelegenheid vinden, ora zieh allengskens uit te breiden. Hiertoe
blyft hy aldaar ook zeer gerull en ftil zitten; wanneer men de vleugels ooeenfchynlyk
kan zien groeien, of uit elkander wikkelen; gelyk ik reets by de
befchryving van den kleiner Vlinder dezer foorte hebbe aangemerkt. Na verloop
van een half uur zyn ze ook werkelyk volraaakt; en als de Vlinder daarop zyne
vleugels uitbreidt, heeft hy de gedaante van de Fig. dezer XVI T a h .
welke een naauwkeurig afgebeeld Mannetje vertoont. Dat hy nu met den Vlinder,
in't Eerlle Deel der Nachtvogels tweede ClafTe Tab. V. ß g . I2. en 13.
uitgenoraen in de grootte, veel overeenkomll hebbe, zal elk, die ze beiden
tegen elkander vergelykt, ligtlyk kennen zien. De vier fchoone ^en groote
Paauwenfpiegels, van welken 'er in ieder vleugel ein (laat, byna in 't midden,
wanneer men ze in de lengte befehouwt, doch, in de breedte genoraen, meer
naar den voorften rand, hebben den Heer D E R E A u M D R waarfchyniyk aanleiding
gegeeven, cm dezen Vogel den groocen Paauwenvlindcr te .noeraen*; en
hy geeft bem den naam van den grooten, ora dat hy nog twee kleiner foorten
befchryft; van welken hy de eene den middelften, en de andere den kleinllen
Paauwenvlinder noemt. Schoon deze benoemingen my wel behaagen, en ik
dezelven ookbehouden Wille; kan ik nochtans dezen grooten kenner der Infeften
niet toevallen, wanneer hy onderllelt, dat'er drieerleie foorten van deze Vlinders
zyn. Hy zegc, dat ien zyner kleiner Vlinders voortgekomen is uit eene
Rups met geele knoppen; doch de andere uit eene Rups met roozenroode knoppen;
en diis inaakt hy van eene foort twee: want ik hebbe, gelyk in 'c Eerlte
Deel van dit Werk is aangemerkt, beide deze Rupfen uit de Eieren van eea
zelfden Vlinder, of uit eenerlei broedzel gckreegen. Doch laat ons wederkeeren
tot den tcgenwoordigen Vlinder. De voornoemde Paauwenfpiegels,
benevens de evenbreede bezooming van alle vier de vleugelen, Valien ons hier
boven alle de andere cieraaden in 't oog. Wat de eerften betreft, ze zyn buiten-.
Olli bezQomd, raet een eenigzras ingedrukten, eivorraigen zwarten omtrek; aaij
dezen ziet men naar 't einde, dat zieh naar de inleding des vleugels uitftrekt,
een hoog carmynrooden halven cirkel; welke, gelyk de nieuwe Maan, aaii
zyne beide einden fpits toeloopt. Kcrt daarby ziet inen nog een anderen
fneeuwwitten halven cirkel, die echter wel de helft finaller is; zo dat het overige
van dezen Eivormigen Spiegel, met zyne bruin-okergeele grQndverwe,byna
N 3 cir-
In de Xllde edit. van /,<««. ij/?. nat. pag. 810. fp. 7, B. H. jiU. wordt hy genoeniii
Psvonia major t de groore Nacht-Paauvjeaflog.
K L E E M A N K,
- • 11 .'I
Ifejii;'^'-;:::,
W i f ) \
Ei'iiV'i
s l ' r l i . j . v -
T "
i-v-r ,r: