i s a VERVOLG VAN DE B E S C H R Y V I N G
mí
xt-MÍí:
Tab.
XXVII.
Fig. 3.
'!! 4.
Ii
De graote. . . W O U D - V L I N D E R . * ; hehoorende tot de
Eerße Claße der Dagvlinders.
§ . SI
k hebbc reets itieermaals aangemerkt en gezegd, dat 'er zelden ecne foort
van Vlinciers zy, die niet eenc kleine of'groote Bylbort lieeft; en dat deze foorten
elkander zo gelyk können zyn, dac men ze dikwyls voor eenerleie houde;
en hiervan kan deze grooce bruine VVoudvlinder ons cen nienw bewys verleenen.
In hec voorige Deel dezcr Hiilorie der Inleden is alrede, op 2'a^. XXXÏV
Fig.
* De Heer Lhvaus heefr dezen Vlinder, in zyn Syß. Nat. Pap. Nytnph. p. yyi. fp. 14?. wcl
Semele , of den Europifchen Atlas gcnoemdj maar hy hecft dien, naar den Heer van Rottemhurgs
aanmerkingen, (zie den Hallijchen NatuurforJ'cber V!de iiuk p. 17. «. 3J zo a]j
meer andere Aufteuren gedaan hebben, met den Pap. Hermionc, welken in hct Illdc
Deel op Tab. XXXIV. Fig 5 en 6 afgebeeld, en de Heer Hufnagel, in zyne Vlinders TabclÎCÛI
voor den Vlinder Semele insgelyka vei keerd aangízien becft > gcheel en al verwilîeld. Derh^
lven zois, volgens den Heer van Rottenburg, de tegenwoordige Roleliche Vlinder eigen«
lyk niet de Pap. ÜeiKione; maar wel de Pap. Nympbalis Gemmat. welke l^elleda heet.
Jonge Liefhebbers noemen hem den Eremiet. Tuflchen dezen grootcn Vlmder Ff Heda, ea
tuflchen den in het Illde Deel op Tab. XXXLV. Fig. 5. en 6 afgebcelden Hennione, anders
00k de Feidvenus gewocmá, zyn'er ten minlten nog twecerleie hienoe bchoorcnde fooi tea.
De eene is bykans zo groot, als de tegenwoordige Felleäa, en hecft eene even zo doiikere
groödverwej maar le komt, ten aanzien van de mindere afgedeclde cn uitgetakte hclderc
plekken, inzonderheid daar ze niet wi t , zo als by de tegenwoordige Felleda, maar iers gee-
1er zyn ; ( waar bencvens ook de buitenfte rand der vleugelen niet in zo kennelykc takkenpun»
len uitloopt,) meer met de voorgemclde kleine foort van den Vlinder ticfmione oveieen.
Bülten deze groote> met de kleine Hermione naby gelykende Ibon, is 'er nog eene andere
helverwige foort, die onder den najm van Feldvenus is. Doch by üe¿e loorc hangt
de heldere hier aaneenverknogre ftiecp in de bo ven vleugelen niet te zamen 5 maar dezclve
fchyn-, door den bruineo grond der vleugelen, waarin de twee zwartc ronde plekken ook te
ziea zyn, afgebroke». als vyi of zes van elkander afgefcheidcn heldere plekken, door.
Daarcntegcn is de heldere rtreep in den achter • of ondcr- vleugel, by eenige van die foort,
dermaace met de grondverwe vermengd, dat ze zieh niet zo duidelyk, als aan de Hermione,
eil de voorgenoecnde groote donkere i'oort, laat oiiderfcheideii. Maar her ondcrfcheid is, ten
aanzieii van de donkere en heldere plekken, op de onJerlte zyde van den vleugel, zo zigtbaar,
dat men daar door genoodzaakr worde, deze foort, niet milTchien Hechts voor eene
baßerdfoort te houdeni maar voor cene, welke daadlyk onderfcheiden is> zo van de voorige
Herr/iioney als van de tegenwoordige Felleda, mitsgaJcrs van de rcedsgenoemde bykans
even zo groolc donkere, doch daarbenevens meer met de Röfelfche Hermione veel overeenkomende
foort. Overmits 'er nu, buiten de tegenwoordige groote Vdleda., nog twee andere
iborten gevonden worden, waar van de ecne lecs grooter dan de Hermione, in het Illde Deel
Tab. XXXIV Fig. 5 cn 6> doch de andere weder iets grooter dan deze, cn evenwel niet zo
groot als de Felleda of Eremiet is, zo zou men de Rofeifche Hermione^ als.de kleinfte foort»
Herniii^ne Minor, maar die, welke iets grooter 15, Hermione Media, en de nog groo tere
Hermione Major kunncn noemen.
De afhceldingen van deze en meer andere Vlinders, die tot aulke foorten vau Dagvlinders
behoorcn, zullen nog in myue Byvoegzelen voorkomen.
. K L £ E M A N îif
R Ü P S É N EN V L I N D E R S «S«
Bg. 5 en 6 , een'donkerbruine en okergeele Dagvlindcr van de ecrfte Claflb te TA»
ï i e n ; welke den tegenwoordigen, in onze 3dl; en í/g. afgebeeld, 20 na^XVlr
g e l y k is, dat nien dezelven ligiiyk voor Tweelingen zoude aanzien. Ook zullen
z y , die vallílellen, dat 'er oiider de Inftflen niede wiflèliborten of verbañeringen
z y n , het werklyk daar voor houden, dat ze beiden hunnen oorfprong uit eener^
leie Rups hebben. Maar de menigviildige ondervinding heeft my geleerd, dat
'er weinige zodanige baflerdfoorten gevónden worden; en dat 'er genoegzaam
altoos een onderfcheid zy, tuflchen de R u p f en , de Poppe n en het Voedzel van zullie
elkander zo gelykende Vlinders; ja dat men dit onderleheid ook aan de laatllgemcldcn
waarneemen kan,, wanneer men ze maar naauwkeurig befchouwt; en
opmerkzaani tegen elkander vergclykt. Uit dien hoofde houde ik dan ook den
boven aangehaalden Vlinder uit het Derde Deel , en den tegenwoordigen, voor
tweeérlcie íborten;- hoewcl ik de Doornrups van geen van beiden, waaruit zy
voortkomen, kenne"; en fchoon ze beiden t'eener tyd, naamiyk in July en
Auguflus, maar eens in 't jaar, in de Heiden en Wouden gevonden worden.
D a n hierby moete ik echter niet vergeeten te zeggen, dat men 'er wel honderd
van de kleinere foorten, tegen één grooten aantrelfen zal; waartoe ook de fnelle
vlucht van den laatften niet weinig doet; om dat zyne weeke en tedere vieugeis
hem daar in niet hinderiyk zyn; het welk ook de rede is, dat men 'er zelden
één vangen könne, wiens vieugeis niet reets belchadigd zyn.
E e n c naauwkenriger be.fchouwing van onzen Woudvlinder doet ons, Velgens
de 3dc en Vig. deiner XXVllile Tab. cerílond zien, dat hy op de boven-"
vlakce zyner vier vleugelen, even ais de kleine in het Derde Deel,- eene flechte
b r u i n e , maar iets helderer grondverwe heeft,- doch de ongelyk breedc dwars-
V 2 íl r e e p
• Een Vricnd uít Frankfort aan den Main heefí my oiiderricht, dat mea deze Rups op
het in 't Bofch groeiende breede zogenoemde Rietgras kan vindeu 5 dat dezelve de lengte lieeft
van één cn een halven duim. en de dikte van cene íchagt eener pennci dat ze bleekbtuin van
Xolctir is, op den halskraag drie geele ílrecpen, maar voor het ovcrige gcene doornen gelykeude
punten heeft. By de verandcring in eene Pop was ze nergens aangcfponnen, noch had
ergcns eenig wcefzel gemaakt. De koleur dezer Poppe was bruinj de gedaantc geleek naar
die eencr kleine langkwerpige Haazelnoote; en, na verloop van drie wccken, was deze aanxienlyke
Dagvlinder van de eeriíe Claife daaruit voortgekomen. Uit deze Befchryving nu
is aftcncemcn, dat de Rupien gecn doornen, en bygcvolg meer gelykheid hebben, met die
wtlken tot de tweede Clafle der Dagvlinders, dan met die -welken tot de eerfte Claffe behooren.
Dewyl voorts den Poppen oolc de puinige hoogtens, bencvcns de het Menfclilyk gelaat
gelykende afbeelding, ontbreekt; en de Vlinder het kentekeo heeft, dat de foort van alle in de
eerlle Clailè van de Dagvlinders behoorende, bezit, te weeten allcen vier volkomen met
klaauwcn bezette pooten, en voor dezclven twee körte klaauwenlooze pootjcs, zo fcliynt het
my, na het befchouwen van zynen geheelen oorfprong, cn de wyze der veranderinge, toc,
dat men dit Infed hecft te houden voor eene foort van Middel-lnieaen, die van beide deze
Claifen cenige kentekeDcn hebbcD; en dat het derhalvcn gevoegclykß tuflchen die tweeCiaifen
gebragt Kan worden,
K L E E M N rr.