r ' i f f ; ^ ^ : : ! Hmii
'MMM. TOM. IV. ¿T^i. XXIV.
a Jl.fic et
R U P S E N EN V L I N D E R S . 1 3 «
T)e kleine zwarte en tegelroode BEEREN-RÜPS; benevens
haare verandering in een fchoon Vlindertje; behoorende
tot de tweede Clalje der Nachtvlinders*.
V .
f. J.
an deze, in vetfchillende grootte en onderfcheiden oiiderdom, op Tah. TAB.
X X I V . afgebeelde zwarte en tegelroode Beerenrups , hebbe ik, op den 23. XXIV
Mguflus des jaars 1756. zes fiuks, nog in haare eerlie jcugd zynde, en leevende,
benevens den doodeii Vl inder, waaruit de Eieren voortgekomen waren,
van ont v ang en. Dezelven zyn my, door mynen waarden Vdend, den
Heer RIDINGER, een Liefhebber myner Befchryvinge der Infeften, en die
my meermaals daarin een goeden dienil gedaau heefc, met het volgende Naricht,
toegezonden.
S- 2.
H y had naamiyk den kleinen en fraaier. Vlinder, dien wy op Tai. XXIV.
afgebeeld zien, op den 24. Juny in 't Bofch gevangen; en denzelven met ecne
S p e l d e , in een by zieh bebbend Doosje, valigelioken. Gelyk het nii doorgaans
gebeurt, dat de W y f j e s - V l inde r s , gevangen en vailgelloken zynde, zieh voor
den dood van hunne Eieren, het zy bevnicht of onbevrucht, ontlaften; zo had
00k deze, voor zyn dood, meer dan 12 kleine paerelronde helder groene Eieren
gclegd. Uit die Eieren nu kwanien, na verloop van omtrent 14 dagen, even
zo veel jonge Riipsjes te voori'chyn; die in 't begin gantfch wi t , en met enliele
hairen bezet waren, doch naderhand iets donkerer wierden. Hierop zochc myn
Vriend denzeiven het noodig voedze] te verPchaifen; en, niet weetende, waarin '
het eigenlyk beilond,:.,gaf hy haar de bladen van veilcheiden Gcwaflen. Wel
dra zag hy, dat ze ihzdiiderheid op de Tuinlalade vielen; en 'er niet alleen van
groeiden, maar 00k alfengskens donkerer van koleur wierden; ja zelfs, binnen
weinig dagen, vooi; de eerileniaal van huid veranderden. Vervolgens wierden
ze bruiner, en lä^e'gen meer zwarte hairen, ondcr welken 'er op den rüg verfcheiden
okerbrjjiif van koleur waren. Na verloop van vyf o f zes dagen gefchiedde
haare tweede verandering van huid; waar na zy niet alleen grooter wierden,
en zieh met meer ftyve zwarte hairen bezet vertoonden; maar ze hadden ook op
den rüg eene geelbruine vlak, die uit de gelykverwige hairen ontdond. In deze
g e -
• In Linn. Syß. Nat. fag. 820. fp. 42. Phal B. wordt hy genoemd, Platitagivh > de Spaan^
Jihe raan. 'Er is nog een andere dclen aardigen NachtvUnder zeer geiykende foortj maar
i dcaelvehecft, op de bovenvleugelen witte, in plaats vanhel-geeleplekken.
K L B E M A K H .
m II