p
Í í i í - -
- ... s; • ;
• Z
T»«.
i'III.
rig. 1.
48 , V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
äertlende Deel der hefchryving van allerlcie InfeBen van den Heer Frisch :
op de tweede Tafel van de eerlle Plaat, eene gelykvormige Rups met haaren
Vlindcr gezien had, die niy vreemd en onbekend voorgekonien waren, zo befloot
ik dezelven aftebeelden; in de hoop, dat ik iiiiiTchien den Vlinder, ns
verloop van tyd, nog deelaclitig zou worden: en nu zou niy leed geweeft.zyn,
als ik zulks niet gedaan had; dewyl myne hoop eindelyk vervuld is geworden.
War de gedaante dezer Rupie, in de ille l^lg. op Tah. VIII. afgebeeld, betreft,
hier omtrent Ilaat het volgende aan te merken. Haare gantfche lengte,
wanneer zy in 't kruipen uitgellrekt was, beliep niet veel mcer dan 3 duimen.
Van den achterden ring of het laatfte lid, tot aan de drie voorflen,- had het
lyf eene byna evengelyke dikte; doch deze drie-voorlten verminderden ailengskens;
zo dat Iiet lyf naarvooren fpitzer toeliepe, en de kop het kleinrte lid uitniaakte.
De fpitze ftaarthoorn, op het laatfte lid ftaande, was dun, doorgaande
van gelyke dikte, en naauwlyks een Vierde van een duim lang. De 16 pooten
waren van dezelfde geftalte, als die aan de andere foort dezer Rupfen, en ftonden
in de gewoonlyke orde onder 't lyf. Raakende haare grondverwe, dezelve
zal, de cieraaden uitgenomen, vermoedelyk altoos bniin bevonden worden; dewyl
ik ze nooit anders gezien hebbe, en de Heer F r i s c h , zo wel als anderen,
dezelve 00k aldus befchryft. De kleine kop was blinkend-bruin;, en achter dei}-
zelven zag nien, ter wederzyde van den Vierden ring, eene groote zwarte 00gvlak
van eene ronde gedaante; die een tederen geelen ring ter bezooming, en,
iets buiten 't midden van zynen zwarten grond, naar achteren, een blaauwachtigwic
punt had. Op den daaraanvolgenden ring was ook een paar zodanige, doch
kleiner vlakken, te zien; invoege, dat deze Rups 'er ter wederzyde twee, dus
vier, en gecn 2es had, als die, welken in 't eerlle Deel befchreeven zyn. Door
de overige ringen loopt, aan weerskanten, längs de vlakte van den rüg, een
evenbrcede geele llreep, die beiden in de llaartlpits eindigen, welke eene diergeiyke
koleur heeft. Onder dezen ftreep ziet men een paar kleine zwarte vlakken;
doch de negen Luchtgaten, aan wederzj'de, hadden dezelfde koleur van den
flreep en het Ilaartfpits; en ftonden in een iets helderer llreep, dan de grondverwe,
die Over de lengte door de gantfche Rups heen liep, en, als een wrong,
iets verhevcn, en in alle ringen naar achteren toe uitgebreid fcheen te zyn. . De
ilaartklep was mede raet een diergelyken (Ireep oniringd. Voor 't overige fcheen
het ook nog, als of de bruine huid dezer Rupfe met een Spiegelnet overtoogen
wäre; en hier toe bragten, bencvens de donkere rugiinie, de veelviildige fnialle
dwarsvouwen zeer veel toe. In 't algemeen had ze eene groote overeenkonill
raet de bekende en reets aangehaalde Wynraps.
S. 9. Ver-
DZR R U P S E N EN V L I N D E R S. 49
Vermits ik geloofde, dat deze Rups, hier befchreeven, nog grooter zou wor- Tau,
den, zo was ik bellendig bedacht, om haar het noodige voedzel te verleenen;
en teffcns zorg te draagen, dat haar de vereifchte aarde tot haare verandering niet
ontbrake, intulTclien begon de Hcrfll, en daarmede de tyd te naderen, dat ze iü
eene Pop veranderen moell. Hierop verbergde ze zieh onder de bladeren van
haar voedzel, zonder eenig Spinzel te niaaken, als boven gezegd is; en na weiiiig
dagen vond ik haar in de geftalte dier Pop, welke in de ade Pig, afgebeeld figligt.
Het voorlle deel dezer Poppe was graauwzwart, en zo ook de ftcelfpits,
die aan 't uiterfte einde van 't achterlle roodbruine deel zat; doch beide deze
deelen wierden allengskens donkerer. Of zidks by de verandering van diergelyke
Poppen altoos gefchiede, dan niet, durve ik geenzins bepaalen; want ik nioeft
tot myne fmert ondervinden, dat ze al bedorven was, eer ik haar konde afbeeiden.
Maar dit geleeden verlies wierd iny door een Vriend en Begunftiger uit
Lübeck vergoed; nadien de aldaar, zo in zyne konfl-, als in de Natuurkunde,
wel ervaaren Heer Apotheker E d l e r my op den 25ften December des jaafs
1754., door iniddel van myn Vriend den HeerP. H. T e s d o r p f , den uit deze
Pop voortkomenden Vlinder, volmaakt en wel bewaard zynde, toezond; en tny
teffens vryheid gaf, denzelven zo lang te mögen behouden , tot dat ik hem, om
'er niyn Werk mede te vercieren, hadde afgebeeld; waarvoor ik dien Heer íes
hoogften dankbaar ben.
Hy zelf had dien Vlinder uit onze Rups geteeld, en met denzelven ontving tk
tegelyk het volgende Bericht van hem; „De nevensgaande Vlinder, met zyn©
„Rups, is door den Heer F r i s c h in zyn Infeflenwerk, en wel in 't I3de Deel,
„op de eerfte Plaat, Tal'. II. afgebeeld en befchreeven. Ik hebbe geen zonder-
„ling of merkelyk onderfcheid, in de vergelyking by de Rups, welke de Heer
„ R ö s e l in zyn Infeflenwerk, op de IVde Tak van de eerfte Clafle der Nacht-
„Vogels onder 't oog gebragt heeft, aan de Rups von dezen Vlinder können ont-
„dekken; uitgenomen, dat'er zieh, in de zwarte punten, waarniede de Rups
„op den derden en Vierden ring getekend was, gantsch kleine en naauwlyks
„kenbaare, witte ronde vlakjes vertoonden; waartegen de Rups, door den Heir
„ R ö s e l aangehaald, in de zwarte vlakken een wit teken, in de gedaante eener
„ halve Maan, draagt. Voor 't overige kwam ze met de graauwe van den Heer
„ R ö s e l befchreeven Wynrups overeen; en was, even als deze, op Wyn-
„ gaardbladeren gevonden ; van welken zy ook nog een körten tyd gegeeton heeft.
S. II.
In de 3Je J^ig. onzer VlllUe Tak verfchyni deze byuitftek fraai getekende Fh 3
^ 3 Vlii>
• f
i