• ' I m '
í
TAU.
X X V I I .
S52 V E R V o L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
ftreeji, welke door alle de vier vleugclen loopt, is hier niet okergeel, maar wit.
D e bovenvleugels hebben van voúreii, van de inleding af, tot aan de phats
daai- de bruine groiid eindigt, echen) hoewel niet zeer bveedeti, okef'eelen
r a n d ; welke ,met veele zwane d\farspun:en befprenkeld is. In de niimtc, welke
eenigzins van den Witten breeden dwar^llrecp afgezonderd, doch even zo van
koleur is, en aan de voorll-e hoekrpits gezien wordt, flaat eene groote donkere
oogvlak, raet een wit puiit in 't niidden; en daar aciiter weder een witte llreep,
met eene insgelyiis donkere doch veei kleiner viak. Voorts zyii alle vier de
vleugelen van onzcn Viinder, aan den buitenrand, met zo vecl i'cherpe fpitzen
voorzien, iioewei van ongelyke iengte, als 'er aderen in befpeurd worden,
waartegen de heldere randbezooming, aan de klsinere foort in het Derde Deel
te zien, aan dezen Viinder ontbreekf. Het geheele lyf is brnin, de beide oogcn
zyn, aan den leevcnden Viinder, ¿roen,- en de beide kolfjes aan de Sprieten
meellal okergeel.
r<g. 4.
S- 7-
Gelyk nn de bovenviaktc der vleugelen van deze groote, van die kleine foort ,
ondericheiden is, zo vindt men ook de ondervlakte, welke hier in de l'ig,
gezien wordt, geheel anders gefteld. Het gedeelte van den grond, 't welk
ineer dan de hellt der vleugelen, van de inleding afgerekend, beflaat, en in 't
bruine donkerbruin gevlamd is, beeft in de voorlle vleugelen twee, en in de
achterñen eene witte vlak, welken ann de kleine Toorc nooic ge2ien worden.
Daarbenevens is de breede dwarsQreep hier insgelyiis wie, inzonderheid in den
bovenvleugel; waarin ook hier, even als op de bovenviakce, de ionde en donkere
oogvlak met her witte middelpunc gezien wordt, ilaatide in een groot wit,
doch ¿wart bezoomd veld. De overige helderbruine grond dezer vleugelen,
vooral die der ondervieugelen, is zo fraai met onregelniaatige donkere dwarsftreepen
en punten van verfchiliende grootte en vorm vercierd, dat hy den roem
boven het fehoonfte Mallhout verdiene. De twee paar lange pooten, en de
beide körte voorpooten zonder klaauwen, zyn helderer dan het hairig Ijf, enals
okergeel.
De huitengemeen groote V L I N D E R, met graauwe gewaterde bogelen,
en helder-violet-hlaeuwe en zu:arte onder-uleubeboorende
tot de Tweede ClaJJ'e der Nachtvlinders.
•! iifcj
jl-Tf! 1] L,
iiSiii
I" ' llli'
r l l
ii Ii
m
H'xi
ii't'if.i
" i;
ii
' h f f i ' '
Tab. Toenikin dit Vierde Deel den Viinder, benevenszyne Rups en Pop, op
XXVIII. . "^ t J .
' In Jji. Kit, cdit. XII. Piisi. Noa. f . S43. /p. 125. wordt detc groote Nichtvliuicr Fria.
Lüh