4 A A R D K E V E R VAN DE
TAB. I, „wcl om hetzelve te opencn, dan ik wierd door twee oorzaaken hier van te rüg
„gehouden; eerlUyk, om dat ik in die zaak geen ervaarenheid genoeg had;
„ cn tcn anderen om dac myn neus znlk een renk niet gewoon was. Ectelyke
„jaaren hebbe ik, na verioop van vier, zes, tot twaalf vveeken toe, de be-
„ graafplaats dieper uitgedoiven; om te zien, of ik liun broedzel niet ontdekken
„ konde; raaar akoos vergcefscii. Ik vulde derhalve drie Bioerapotten, welken
„ raeor dan een voet tiQog waren, met loiTe aarde, zette dezelven onder
„eene Bank in den Tiiin, cn vcrwachtte den tyd dat 'er eene Mol gevangen
„wierd. Ik bad deze Pölten van onderen, daar de gaten zyn, met fchulpen
„bedekt, en 'er potaarde overheen gefnieerd, opdat my onderuic niets ont-
„wyki-n mogte; van boven moeil het aan nieuwe gaten blyken; ten dien
„einde liad ik de aarde met geilampt kryt dunnetjes beftrooid. In 't begin
„van Juny ving rayn Tuinman, binnen 8 dagen, drie zulke ongenoode Gallen,
„ e n iloeg dezelven op de plaats dood. Ik lei op ieder Pot ein dezer ge-
„vangenen, en, na verioop van ongeveer tvvee etmaalen, verfcheenen de
„ Doodgraavers al; zy gingen ftraks aan den arbeid, dieook, als boven gezegd
, , i s , kort en goed voltooid wierd. 't Is, byaldien men het gewigt van een
„ Kever tegen dat van eene Mol vergelykt, het welk meer dan hondert tegen
„een zou uitmaaken, grootlyks te sierwonderen, dat deze Dieren zo ilerk zyn.
,,Vermits my nu het uitgraaven, na 8 of 14 dagen, geen nut gedaan had,
„ wachtte ik toen een vierendeel jaars lang, en wel tot in September. Na dat
„tydsverloop iliorfte ik ieder Poe op eene ilcenen Tafel nit, en begon alles,
„van boven tot onderen, naauwkeurig door te zoekcn. Van de Mol was
„ ' e r niets moer overig, dan de kop en de fchouderbeenderen; en van daar
„ t o t ondcr aan niets anders dan de gatige aarde: doch op den grond aan de
„Potaarde vond ik, in den cenen 6, en in de beide anderen 7 Eivormige
Ballen van te zamen gepakte aarde. By 't openen van dezelven, zag ik 'er
" d e Kever-Pop in, die mede in 't glas is; en dit overtuigde my voliiomen,
„dat deze Dieren, enkel om hunne voortplanting, zieh zo veel arbeids ge-
','troollen. Koft gy een Vriend vinden, die, ongeveer vier wecken, na de
„begraaving van eene Mol, het graf opende en een weinig ontleedkundig te
,'werk ging, zo zond gy buiten twyffel ook den Womi vinden, die, volgens
„myne proefneeraingen, van het Dier zyn voedzel trekken moet; dus zoud
„ gj' uw fraai Infecten werk met cen aangenaam blad können vermeerderen &c.
S- 4 .
Gp het ontvangcn van dezen Brief, welke my weder, als boven gezegd is,
aan dien Kever deed gedenken, befloot ik terilond, tot het in 't werk Hellen
van 't gene myn Vriend my met deze laatlle woorden aanraadde; le meer
daar ik 'er diestyds eene zcer ganftige gelegenheid toe had. Ik had naamlyk
iuill: even een Huis gehaurd, met een Tuin daar achter; 'c welk my op goeden
'-•rond decdhoopen, dat ik nu eindelyk, 't gene ik zo lang gewenfcht had,
pyer-
Z E S D E C L A S S E
•overtuitielyk zou zien. Ik bevond my, voor 't begin van Mai , naauwlyks in TAB. I.
myne nieuwe Wooning, of ik vulde terilond eemge Tuinpotten met aarde, en
begroef ze hier en daar in den Tuin, met de oppervlakte van den grond gelyk.
Nuontbrak het my alleen aan Slangen ot Mollen; derhalve vervoegde ik my,
om dat gebrek te vergocden, by eemge Vriendcn cn Nagebuuren, verzoekende,
byaldien zy ecnige Muizen mogten vangen, dat ze my dezelven tcrhandgeliefden
te Hellen. Reets des anderen daags ontving ik 'er meer dan ik noodig had; en
na dat ze gedood waren, lag ik, op ieder rayner begraaven Potten, ééne van de
grootlle Muizen, of twee van de kleinilen; verwachtende voorts de komil der
Doodgraavers. Dan 'er verlicpen wel vier dagen voor dat 'er een te voorfehyn
kwam; eindelyk, op den eerllen Mai , des namiddags om twee uuren, hoorde
ik, dat myn Volk, 'c welk in den Tuin met de Wafch bezig was, begon te fchateren
van lachen,• en toen ik naar de reden van dat gelach vraagde, riepen zy,
dat eene der grootlle Muizen, die reets ilonk, nog wilde wegloopen. Ik dacht
ten eerllen, dat mifTchien de gewenfchte Doodgraavers gekomen waren; doch
dat ze den dooden Muis zouden doen loopen, kon ik niet begrypen.' Ik bcgaf
iny op het oogenblik derwaarts, en in den Tuin komende, zag ik,. dat de Muis
zieh geduurig bewoog, en allengskens fcheen voort te kruipen; ook was zy,
fchoon dit zeer langkzaam in zyn werk ginge, al anderhalven voet verre van de
plaats, daar ik haar eerll neder gelegd had. In 't begin zag ik zulks met verwondering
aan; te meer, dewyl ik geene der Doodgraavers, wellcen ik hoopte te
vinden, in 't oog kreeg; dan, toen ik de doode Muis zagtjes van den grond opligtte,
zag ik, onder denzdven, vyf Kevers vanéénerleie Ibort, welken eenpaarig
bezig waren niet zo zeer om dit Lyk aldaar te begraaven, als wel om voor Draagers
te dienen. Maar, gemerkt dit niet bcantwoordde aan myne begeerte, zo trok ik
de Muis langkzaam weder naar de voorige plaats, alwaar ik dezelve gaaine wilde
zien begi-aaven. Dk gedaan hebbcnde zag ik, met vcel verwondering, hoe de
vyf Kevers de Muis navolgden; mitsgaders dat zy, als de Muis naauwlyks Hille
lag, 'er ookfiensklaps alle vyf weder onder waren, en dezelve op nieuw begonnen
weg te draagen. Hierop toog ik de Muis, toen ze pas cen halven voet verre met
dezelve voortgegaan waren, ar.dermaal te rüg, en bragt ze weder ter piaatze,
daar myn Pot ingegraaven was. Vermits het nu den Keveren niet zo zeer om de
begraaving, als wel om de Muis zeive te doen was; en zy mogelyk vreesde de
zelve te zullen verliezen, zo benooten zy eindelyk hem aldaar ter aarde tebeflellen.
Ik zag, met veel verwondering, dat zy, binnen drie uuren, 'er in zo verre mede
vaardig waren, dat ik niets meer van de Muis, cn allecnlyk op de begraafplaats
een weinig opgeworpen aarde bcfpeurde; waarin ik, nu hier dan daar, eenige
beweeging ontdekte. Gemerkt nu deze Kevers, zo als ik naderhand ondervonden
hebbe, cen Aas mcnigwerf ter diepte van een voet onder de aarde begraaven, zo
Ken ik nu omtrent nagaan, waarom myne Kevers, die eene groote Muis te begraaven
hadden, met dezelve niet op de plaats van den Pot wilden blyvcn. Te
weeten, de Pot, waarin ik ze wilde houden, was naauwlyks. een half voet diep •
en deze zal den Kevers, gewoon zynde, de plaats, daar zy hunnen buit verberi
m Deel, ifle Stuk. B g^g