i
Tir..
XXX VI-,
Fig. I.
2. STJ>.
X X X V I l
Fig. 2.
Lütt, aa
Vig. 3.
ic£E. ßa.
Tab
X X X I X .
i'V- 5.
Fig. 7.
ii-ti. (I.
V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
voor aan den kop, tuffchen het eerlle paar der 8 groote pooten, duidelyk te zien;
zo ook aan de iite ade en Stic f ¿g. van Tai'. XXX VI. en in de iie Fig. van Tah.
XXXVIl. zyn zy niet aa. gctekend; doch in de 3'te Fig. dezer Tab. wordt,
door de Letters aa. flechts het eerlle en grootte deel derzelvcn aangeweezen.
Zy beftaan uit vier leden en ¿en klaauvv; gclyk in de s i e Fig. van Tab. XXXIX.
vertoond wordt; en zyn reet hairen van onderrdieiden dikte bezet, ook is deze
klaauw binnenwaarts met tanden voorzien, zo als de 7Je I'ig. by Leiter a, aanwyll.
Ik moet het als icn ongcluk aaunierken, dat ik, ten tyde der ontleediog
dezer Spinne, geen Mannetio koll bekomen: wart dat heelt, volgens het gezeirdevan
den Heer L e s s b r , in zyne InfeBotbeologis. L Deel, i. Boek, 8.
Ca°p. §. 78. "öÄK ooÄor«.'" (zo noemt hy onze voelpooten offprieten,)
,uUerhkzekerekmopett, -mlhn aan de IV^fjes niet te vinden zj«, geljk
„ooi- L i s t e r aan de acbtoogige Spinnen bejpmrd beeft.^' Ter dicr plaatfe
voent de Heer L y o n e t , in zyne vtrtaaling dezer Infeäotbeokgie, Tom. /. p.
184" de volgcnde Aanmerkiiig. "Deze knopjes of knoopjes zyn merkwaardiger,
„danzy in den eerften opflag fchynen; en veelligt zal nien niy niet gelooven,
„wannecr ik zegge, dat ze de teeldeeleh van't Mannetje zyn; noehtans kan ik,
'^als meermaals ooggetuige daar van geweeft zynde, verzekcrcn, dat zommige
" foorten van Spinnen zieh door raiddel van dezelven paaren. De Mannetjes
" van dit geflacht zyn kleiner van lichaam dan de Wyfjcs. Men raoet lachen
"wanneer raen zitt, op hoedanig eene wyze zy het Minnefpel pleegen. De een
'%n de andere .Spin hangt aan een draad, of zi: op cen Webbe; zy naderen
','elkander zeer voorzichtig, en genoegzaam als met afgcpaae fehreeden. Zy
,llrekken voorts de pooten uit, fchudden de Webbe, of den draad, een weinig,
" e n raaken elkandpr met de voorpunten der pooten, als of ze (ihrcomdcn eK
" kander te nadcrcn. Zo dra zy elkander met de pooten gcraakt hebben, fchrik-
"k'cn ze veeltyds, vallen plotslyk naar beneden, cn blyven zo ccn tyd lang aan
" haaren draad hangen. Vervolgens, even als of ze van die ontllekenis bcdaard
"waren, klaiiteren zv weder opwaarts, en beginnen haar fpcl op nieiiw. Na
'',dat ze zieh dan wederzyds lang met een evengelyk mistrouwen aangeraakt heh-
"ben beginnen ze meer en meer le naderen, cn als behender te worden. Hierop
raakci! ze cll;aiidcr ook meerniaalcn, en met meer vrymoedigheid aan; alle
" vrees verdwym; cn na een allengs meer vertrouwender omgang of verkeenng,
"n^akt eindclyk het tydlHp, dat het Mannetje gereed is om ter zaake te komen.
" " „Eensen
uitzv.fficn, er alle ijäer. wc-ten om te draaien, Ik loude le ook, wel teelpootcn iioimeui
dciyl de ilomiely.te Spinnen, van vooren, aan dei e voeipoeten, met de tot bevmciit
i n e noodire Kclledcn vooriien ijni by aldicn de gcboorteledm der Wy f , e s - Spinnen zieh
ö ö k d ä a r " S cn'nTeraan''den biiikder \¥yfjes-bevonden. Ik heb , in my<>t Bjvocg^l m of
Tab. XI. bydebefchryvingeener groote ruighaitige An-.erikaaofche Spinne,_(
larii. ' ' - r r.
6 en :
'a'.'um. p. lOli. Ofden CoUhrie-Dooäer,) by ££. en op Tab. XII. by Ftg.
, 7 het Manneiyke leellid tecds afgcbeeld. Evenwel wi® ik ter dler tyd nog niet, dat
e d e c l e n d e c i g e n l y k e «eldeelen der Manneiyke Spinnen waten, hoewel ik toeh eeni^
. 1... ,1» „n,Vinn h^r^l•p luitriifheid hebben moete.
de paai iog haari nuttighciii hebben tnope.
K L E E JI Ä H ."i.
R U P S E N E N VLINDERS. 203
„Eensklaps opent zieh ¿¿n der beide knopjes, en ilrekt zieh uit, als of het door Ti !
„een veer uitgedreeven wierd. Aisdan ziet men enkel een vvit lichaam; de ^^^^
",voelpoot buigt zieh al flingerende, voegt zieh onder aan 't lyf van 't Wyfje,
„iets onder het borftlluk, en volbrengc aldus het werk, waar toe het van de
„natuur gefchikt is. Byaldien het nu niet bekend was, dat de Spinnen elkander
,"van natuur haaten en dooden, als zy elkander ontnioeten, bchalve alleen wan-
„neer zy paaren willen, zou men haar zeldzaam Minnerpel niet zondcr verwon-
"dering können aanzien; doch wanneer men den grond van haar bedryfweet,
„kan ons zulks niet vreemd voorkomen; en men moet zieh alleen verwonderen,
','overdevoorzichtigheidenbehoedzaamheid, om zieh niet bKndlings aan eene
„drift Over te geeven, die haar, door al te groote voorbaarighcid, nadeelig zou
^^konnen zyn. Dit kan dea Leezer en Liefhebber tot eene waarfchouiving
„dienen."
§• 10.
De Leezer kan zieh iigt verbeeiden, dat ik, deze Aanmerking geleezen heb-
• bende, zeer nieuwsgierig was, om de zaak zelve, of naamiyk in de voelpooten
van 't Mannetje de Teeldeelen zyn, naauwkeurig te onderzoeken; alsmede hoe
hartlyk ik het my beklaagde, dai ik geen Mannetje deelaehtig kon worden.
Want het gene ik op Tab. XXXV. Fig. 3. vertoond, en in de 4-!= Fig. met c.
aangeweezen hebbe, hadde ik, voor dat my de gemeide omilandigheden der ¿iij „
voelpooten nog bekend waren, reets afgebeeld,- doch door de gemeide 41!- Fig. „, l '
alwaarde Letter d. het Wyf j e aanduidt, hebbe ik de paaring onzer Spinne eenigermaate
onder 't 00g gebragt*; waarmede het voor 't overige zo toegaat, als
de Heer L y o n e t befchreevcn heeft. Voorts llerame ik zyn gevoelen, betreffende
de Teelleden der Spinnen, des te eerder toe, vermiis ik vindo, dat ook
de Heer C l e r c k in zyne befchryving der Zweedfche Spinnen, p. 9. 22. 'er
op zodanig eene wyze gewag van raaakt, zeggende: "de Armen Cdus noenit
„ h y de voelpooten) der Spinnen zyn merkwaardig, als dienende niet alleen
„ter onderfcheidinge van 't geflacht, maar ook der foorten. De Mannetjes
„hebben twee teeldeelen, in ieder arm een; en daarom is het cinde der armen
ver-
• Nadien de paaring der Spinnen, 20 als de Heer Clerck iccr wel aanmerkt, dat ik insgelyks
waargenomen hebbe, met omgekeerde lichaamen gefchiedtj zo kan ik niet voorby te zeggen,
dat de Heer Äö/e/ die zelf haare paaring niet gezien heeft, de befchryving, welke anderen
daar van gemaakt hebben, niet recht moet begreepen hebben. Anders zoude hy haa^e paar
i n g op Tab. XXXV. Flg. 4.'zo niet voorgefteld hebben, als of beide de Spinnen, by de
Daarinii, de onderlle viakte van haar achterlyf te zamen bragten. Wa n t hett MMaannin et j•e •b ed• e-kt
i v e l , met de ondcrzyde van zyn voorfte l ichaam, de onderzyde van de borft van het Wyf je,
maar z o , dat het achterlyf van het Mannetje Over de bonl en het hooM van het Wyfje heen
k o m t , maar deszelfs kop, met de voelhoornen, waar aan de teelleden l i t ten, komt voor aan
het dikke pchterlyf van het Wyf je, alwaar het geboortelid zyneplaats heeft. Hoe het nu
met de paaring zelve recht toegaat, en w e l k e merkwaardigheden ik daarby nog waargenomen
h e b b e . de me iding hier VHP zal i k ,, t" ot' d' e v o o r t-z e t t- ing myne r B"y voegzeUn, , •b e-f-paaren.
K l e e h a m K.
l i i l i
ilüii
: 3 I
^r n
, 'I •iürii.
i .i-diia