'J üM. II' Ta l.. X X X I X .
D^R R U P S E N EN V L I N D E R S. an
Fig. 6. Leiter i. aangetoond iiebben, in 't achterae dcel van den Spinnen-wrat TAE.
eindigt. De zes deele.i, hier niet c. J. e. f . g. b. getekend, gelykt-n niet
kwaiyk naar zo vecle Därmen, en zvn hier eenigzins van elkander vervvj'derd; ^ ^
want anders liggen ze nader by een, zo als de Fig. aanwyll. Men ziel 'er
aan ieder zydc drie; van boven, daar ze tot aan her Borliftuk rciken, zyn ze
dik; vervolgeus niaaken ze vericheiden kronkels of bocluen, en blyven genoegzaameven
dik, tot aan den laatllen bocht; alwaar ze allengskcns dünner worden;
tot dat ze eindelyk met een zeer dünnen en fyncn draad, die naauwlylts
zichtbaar is, tot in den Spinnen-wrat iiicloopen. Zy vervaiten in zieh eene goraaciitige
of kleverige vochtigheid; welke, wanneer de Spin in heet water gelegen
heeft, geeleris, dan anders. Behalve deze zes darnivormige vaten, ziet
men boven aan, tegen het Bortiftuk, nog twee andere bewaarplaatzen, i. k', Lut. i.n,
welken ik, in de friich geopende Spinnen, zomtyds als doorzichtige blaadjes
gezien, doch alcoos onder de Eieren verlooren hebbe. Maar in de Spinnen,
die in' t heet water gelegen hadden, hebbe ik ze in dien Hand gevonden, zo
als ze hier liggen; doch derzclver fpitze einde wierd zo teder, dat ik nict zieft
konde, of het in de darnivormige vaten, dan in den Spinnen-wrat tiitliep; en
de daar inzittende taaie ftoife was niet nieer zo doorzichtig, raaar geelachtig.
Wyders ontdektraen,tiifrchen beide deze blaasjes, ook nog by/. m. twee openingen,
door welken de Eieren, wanneer de Spin leggen wil, waarfchynlyk
uiigedreeven worden. Toen ik deze bewaarplaatzen voor de eerllemaal in t
oog kreeg, was ik ten i;uo;!;(len vu-blyd; mccnende iets ontdekt te hebben,
't geen nog onbekend was. Maar mon wees iny kort daarop aan, dat de zo
fcherpziniii^e als naauwzichtige Heer DE RLAUMÜR eene diergelyke ontdek-
•king reets lang vijürmy gedaan, en nc^, twee andere vaten waargenomen had,
die zeer vcele overeenkomll: hebben mcc de <>p,;cmelden, welken in onze Fig.
met» k. getekend zyn. (zic de Mcmorien van de Koninghke Academie der
Weetenfehappen 1713, fag. 205- Hollandfche Uitgave. ) Dat nu deze yaatjes
gezamenlyk de iloffe vervatten, waar nit de Spin haare draaden raaakt, is wel
buiten twyffel; nademaal 'er geen ander vaatje of bewaarplaats in haar iyfte
vindenis, waar nit de draaden zouden können voortkomen,- doch waarom zy
»an tweeerleie foort zyn, gelyk hnnne gelhlte en koleur aantoont, weete ik
voor tegenwoordig nog niet'te zeggen; aiifTchien zal ziilks in 't vervolg können
gefchieden, wanneer ik meer proeven genomen hebbe. OndermfTchen zal ik
den inhoud van het gene 'er de Heer DK REAUMUR van zegt, hier nog plaat-
Mi }
.iS
S- >7-
Deze groote Natnurkenner vergelykt die vaatjes, waar van ik 'er nechts twee
fevonden hebbe, by de zogenaamde Springglazen of Glasdroppels., in 't Latyn
.achryma vitrex (Glastraanen) genoenid; en even daarom heet hy ze ook
fej Lärmes C de Traanen, of Glasdroppels.) Van dezen nu heeft hy 'er twee,
kort b j den aanvang des buiks,.gevonden; zynde dezelfden ¿ie in onze Figuur
ver