„fcheidcu reizen de ecr, van my aan myn Huis te komcn bezoeken.
Wanneer nu deze Vorft met veel lofs van uwe Werken fprak, verhaal-
„ d e hy my, onder anderen, dat hy, een jaar of twee geleeden, eene
„Mandelkraai, Mandelduif, of blaauwe A&rÄ'o//, zynde eene foort van
„ Exter, die ook wel Pica cierulea en Garrulus cxruleus genocmd wordt,
"gehad, welke los door zyne Kamer liep. By toeval lag ecns, zei-
„ de zyn Doorl., het Infeilen - Werk van den Heer Höfel en juift de
„Plaat met den grooten Springkhaan bloot*, de Markolf was op de tafel
„gehuppeld, en meende daar een lekkerbeetje gevonden te hebben. Zy
„pikte werklyk verfcheiden maalen op den Springkhaan, en zou gewis
„ de gantfche Plaat gefchonden hebben, ingevalle ik zulks niet gezien
„ e n haar van de tafel gejaagd hadde."
„ I k kan u verzekeren, dat dit verhaalmyeen groot genoegen baarde;
„ en ik beloofde zyner Doorl. dat ik niet nalaaten zou, UE. van dit
"geval kennis te geeven, nademaal ik reeds voorlang diergelyke gedachten
van Uw Infeften - We rk gevoed had."
Alhoewel de Heer Röfel Italic, Vrankrj:k, en andere uitheemfehe
Konftfchoolen met heeft können bezoeken, zo hebben deze Landen
hem echter genoegzaara leeren kennen uit zyne Werken , die eeuwige
Gedenktekens zyner Ivonft en Vlyt zullen blyven. En hoe zeer het te
verwonderen zv, dat hy meer dan 80 koperen Plaaten met eigen hand
o-egraveerd heeft, nog verwonderlyker is het, dat een volkomen 8 jaaren
verlamd en zieklyk IMan, binnen 19 jaaren, meer vervaardigd, onderzocht
en waargenomen heeft, dan men van den gezondften en fcherpzichtigften
Menfeh zou können verwachten. En 't geen deze verwondering
nog hooger moct doen klimmen, is, dat hy dit alles gedaao heeft,
zonder van eenig aanzienlyk Vorit, dat anderen wel eens tcn deele gevallen
is, onderfteund te worden. Intulfchen is het inderdaad beklaage-
Ij'k, dat de Dood hem zo vroegtydig het verder onderzoek der Spinnen,
Schorpioenen, Hagediflen en Sniamanders, belet heeft!
[ Hierraede loopt de Levensbefchryving van wylen den Heer Röfel
ten einde. De Heer Kleemann heeft 'er nog aangehecht een DIchtftuk,
't welk het voorgemelde geleerde Altorffehe Genootichap, als een Getuigfchrift
van deszelfs hoogachting voor den Overleeden, den Heere
Kleemann toegezonden had. Even zo heeft zyn Ed., wat vroeger, by
de melding vaii 's Mans begraafenis, ook nog een byzonder Gedieht van
een
* Z e Tili. X! van de Befcbryvitif; der Springkhaancn, in 'c II Deel van dit Werk, blada,
328 e'ii verv. bcfchreeven.
Pen Lid van dat Genootfchap geplaatil. Het een en 't ander hebben wy,
e v i i ls'k voorgemelde Dichtftukken, n.et noodig geoordeeld m onze
tnl o er te brengen. Dan een ftuk, in ijmelooze maat, door den
P k e r X . r ^ « « zelven opgefteld, waar mede zyn Ed. befluit, mögen
wv den NXlndf ehe n Le^ezer niet wel onthouden; waarom we 't hier
M g ^ t s zullen geeven. Het is, met eene körte vooraflpraak, van
Stää my v i | den toegenegen Leezer eindelyk nog te vergen, dat hy'
edykeminuten geduklshebbe, en mynenhalve het oog flaa op een.ge
regels, in welken ik ten laatfte myn pligt van dankbaarheid en onuitwifehbaare
hoogachting voor wylen den Heer Rofel uitdrukke^ Ik oordeele
my hicrtoe wel dubbel verphcht: zo, om dat ik de eer hcbbe, de
Düchter van dien voortrelfelykenIVIan tot Echtgenoote te bezitten; als,
omdat myne toekomende bezigheden het zelfde wit zullen bedoelen,
't welk hy zieh aUoos in zyne Werken heeft voorgefteld. Gave de Hemel
dat ik dezen Foorgmger zo gelukkig konde navolgen, als ik wel
wenfchte! Doch veelligt is myne betuiging met te ilerk, wanneer ik zegge:
Röjel blyj't onnavolgelyk!
Gy, die ten ftraalenden Troon van 't ongefchapen' geklommen,
Nu ook het Hemelfch Lied van Seraphifche Dichters bewondert,
Zie nog eens neder op eene Waereldlyke Liere.
Hoor! want ik zinge uw eeuwigen lof.
Thans zytgy geheel Geeft, myn Vader! onflerflyke Röfel!
N u , beziel my ook zelven! door uw Licht beilraald inwendig,
Voel ik vuur en krachten, en zing, met blyder toonen,
Uwer verdienften een waardig Lied.
Op zyne Vierken draagt Jupiters Vogel de jongen
Tot de Zonnen-rivier, alwaar de fnappend? Sperling
Kock