(•lili-
51 VERVOLG VAN D£ BESCHRYVING
T u . IX. gevonden worden, die elkandcr zo gelyk zyn, dat ook de belle Kenners 'er zieh,
vaak in bcdriegen ; dac ze de eene niet zo terllond van de andere onderlcheiden
können, en menigraaal liunnen misllag alsdan eerll oncdekken, wanneer zy diergelylie
Rupien tot aan de verandering opgeltweekt hebben, en den daaruit voor,-
komenden Vlinder onder 't oog krygen. Ue Rups, op onze IX'te Tai. afgebecld,
lian hiervan andermaal, en tot een nieuw bewys dienen,- overir.ics dezclve,
behaiven met anderen, inzonderheid niet de ranlie, giadde, grasgroene Rups,
raet den geclen zydeilreep, die ik in 't cerile Deel in de tweedc CiafTe der
Nachtvlinders, o-fTab. LV. afgebeeid, fA pag. 431 enz. befchreeven hebbe,
nagenoeg overeenilemt. En die gelykhcid zeive kan wei de oorzaak zyn , waardoor
ik in zo lang, tot heden toe, niet had können ontdekken, dat de Vlinder,
hier op Tab. IX. afgebeeid, uit deze Rups voortkomt. Ja zelfs zou ik iiet nog
niet wceten, byaldien myn goede Vrieud en Beguniliger, de Heer George
J^coB Gladbach, van Frankfort aan dsn Main, my in 't laatil van April
desjaars 1756. niet cene naauwiteurige Afbeelding dezer Rupfe, benevens twee
gezonden Poppen van die ibort van Rupien, met byvoeging van verlcheiden
Aanmerkingeii, liaare Eigenlchappen betreflende, tcgen alle verwaehting, had
toegezonden. Want ik hebbe uit deze beide Poppen dien fehoon getekendcn
Vlinder, welke iny wel voorlang bekeiid was, maar myns oordeels in deze Rups
niet verborgen zat, tot myn groot genocgen, verkreegeu; zo dat ik niy zeer
yerplicht achte, ora dien ßegimfflger by dezen nogmaals hartgrondig te bedanken.
Wanneer wy nu deze Rups, volgens de aan my ovcrgezondcn Afbeelding,
welke ik in de i'te Fig. dezer Tab, op het naauwite nagebootil hebbe, oplettcnd
befchouwen, zuilen wy bevinden, dat ze zieh bovenal, door de witte afgebroken
ruglinie, van andere haar gelykende, en met haar onder eene zeifde Clafle behoorende
Rupien, laat onderfcheiden. De bruine kop, de negen geele luehtgaten,
die zo veele punten verbeeiden , en de wcderzyds daar onder llaande
zwavelgeele linie, worden ook aan anderen gevonden,- invocge dat men zieh,
als men deze Rups alleen ter loops befchouwt, ligtlyk bedricgen, en dezelve
voor eene reets bekende houden könne; dat ook niy waarfchynlyk gebeurd is.
Ter voorkominge hiervan, op dat zulks niet weder gefchiede, altans zo veel ray
mogclyk is, zalik het my voor 't toekomendc tot een Regel Heilen, by ieder
Rups ook op de geringHe verandering naauwkeurig te letten. Ieder foort toch
heel't voor zichzelve eenig byzonder nierkteken, zo niet in geñalte of maakzei,
ten minlle in onderfcheiden tekens en cieraaden. Alleenlyk (laat hieromtrent
nog op te ijierken, dat nien desaangaande geene bcpaaling moet maaken, voor
dafde Rups voor de laatilemaal van huid veranderd is; en dat men by zodanige
Rupfen, die, fehoon zo van één broedzel zyn, echter niet altoos dezelfde grond'
verwe hebben, meer op de gellalte te letten heeft. Aan onze Rups, welke WY
r-u eens wat nader befchouwen zullen', ziet men, dat de zes fpitze en klaauwvormider
RUPSEN EN V L I N D E R S. 53
m!"-e vooi-pooten bruinachtig van koleur; doch dat de acht ilompe buikpooten, Ta i .
benevens de nafchuivers, even als het lyf, geelachtig-groen zyn. Deze geeleroene
koleur is in de verdieping der inkervingen eenigzins hclderer of geeler,
dan in den overigen grond. Verder is het lyf zelve van vooren ongelyk dunner
dan van achteren; en de volkomen lengte van deze Rups beloopt op zyn hoogil
aiiderhalven duim. v
Wat voorts de overige Eigenfchappen dezer Rupfe aangaat, waaromtrent my,
alseezegdis, een fchriftlyk bericht wierd medegedeeld; zy heeft, even gelyk
anderen van haare foort en Clafle, de gewoonte, van zieh, op de minile aanraating,
te zamen te rollen, en zo lang onbeweegelyk in die gedaante te blyven
liffien, tot dat ze weder zeker njeent te zyn. In 't kruipen is ze tamelyk gezwind
en vaardig. Haar voedzel zoektze op meer dan ien Gewas; want hetzelvebeftaat,
volgens het fchryven vafl myn Vriend, in geele/^iofe»; waardoor,
bniten twyiFel, het gemeenlyk by ons zogenaamde, enkele, geele Viil verllaan
moet worden; mitsgaders in blaauwe Kool , en, by gebrek van dezen, in't loof
van Seliery. Op het geele Veil heeft ze de Heer Gladbach wel' t meeft,
doch veelal enkel, en niet alleen in JprU,xsiWi ook reets in Maart, volwalTcii
gevonden. Men mag ditniettegenilaande, niet onwaarfchynlyk , vermoeden,
dat deze Rups, laater in 't jaar uit het Ei komende, en nog tyd hebbende een
weinig aan te groeien, in ftaat is, om de Winterkoude te verdraagen. Wanneer
de tyd genaakt dat ze haare Rupfenhuid tegen een ander gewaad verwiflelen
moet, omkleedt ze zieh met een wit fpinzel; en terwyl ze dat vervaardigt, weeft
ze gemeenlyk eenige afgeknaagde deeltjes van haar voeder tijflchen de draaden in;
derwyze, dat 'er dit fpinzel nagenoeg uitzie, zo als het in onze 2<ie Fig. afge-i'i^.
beeldis. Na dat ze haare taak afgeweeven, en 't fpinzel voltooid heeft, ilrykc
Z£ niet ten eerilen de Rupfenhuid af, maar blyft 'er nog ettelyke dagen, als eene
volkomen Rups in liggen; als of ze eerll uitrullen moeft; doch eindelyk, in
eene Pop veranderd zynde, heeft ze de gedaante van onze 3<ie Fig.
. S-4-
• Het is te denken, dat deze Pop in 't begin, even als anderen, gantsch week,
en geelachug- groen van koleur is; en dat ze eerft na twee of drie dagen harder
en donkerer van koleur wordt. Dezelve is, op alle de ringen van 't achterlyf,
fehoon bruinrood; doch aan 't voorlyf valt ze veel bruiner uit; ze is daar benevens
zo glad, dat ze overal glansryk zy. Voorts kan nten aan deze Pop niets
ontdekken, 't gene haar, bovcn anderen, byzonder eigen is; uitgenomen de
hairtedere Steellpits, aan het laatile en kortfle lid van 't lyf zittende , waar van
zyzich, als behoorende tot de bewcegelyke Poppen, bedient, om zieh nu en
dan in 't fpinzel om te kecren,
IVde Deel. \fie Stüh H J. 5. De
I i '