V o o R B E R I C H T.
3. in de Blad-Kevers; 4. in de Zuig- of SIurp-Kevers; 5. in de Spring-
Kevei-s\ 6. in de Aas-Revers, cn 7. in de Roof-Revers. Van de
tot deze zevcn ClaiTen behoorende Kevers hebbe ik 'er reets cenigen
befclireeven, die echter alleen onder de vier eerile CiíiíTen te
relcenen zyn; zo dat ik, by de voorgenomen orde willende blyven,
en de Hiftorie der Kevers, tot deze vier eerite Claflen behoorende,
nog niet könnende^ voortzetten, ten minfte met de vyfde Clafle had
moeten beginnen." Dan, daar de in het Derde Deel aangehaalde oorzaaken
my niet toegelaaten hebben, by de eerfl: voorgenomen orde te
blyven, en ik de CíaíTe der Aas-Revers zo wel de zevende als de
zesde had können noemen; zo oordeele ik niet te misdoen, wanneer
ik voor dit maal een Kever uit de zesde Claffe verkieze te befchryven;
te meer, aangezieii de Wonnen der Spring-Revers, welkende vyfde
Ciafle uitmaaken, benevens hunne Eigenfchappen en Kentekens, my
tot nu toe nog zo bekend niet geworden zyn, als ik wel wenfchte.
Wat nu deze Kevers der zesde Claffe, of de Aas-Revers, betreft,
in 't algemeen is dit óén hunner voornaamfte Eigenfchappen, dat ze
zieh gezamenlyk, enkel en alleen, met het Aas van byna alle Dieren
voeden; doch nooit een derzelven, dat nog werklyk leeft, aanvallen,
gelyk de Roof- Revers doen*.
2. Zom-
* Voor 't overige zyn deze Aas-Kevers genoegzaam te onderreheideti van ander»
Aard-Kevers, door de achteraan als afgefneeden breede, hoekige geftalte hunner
Vleiigeldekzelen; welken niet verder reiken dan tot aan de drie laatfte leden van 't
l y f ; cn van achteren breeder zyn dan voor aan 't borilftuk; alwaar men tuffchen
dezelven een dfiehoekig Ruggefchildje zlet. Aan den Kop zyn ze met twee
tamelyk groote ultpuilende oogen, en kort by dezelven met een paar fprietea
voorzien, die uit p leden of afbeeldingen beftaan, van welken de vier vcorilen
de grootften zyn, en een bladig kolfje vertoonen. Hunne 6 pooten hebben elk
•äan 't voor-lle klaauwdeel j leden; »elken aaii de voorlle pooten, wegens het
v.er-
V O O R B E R I G H T,
S- 2.
Zommigen dezer Kevers, en wel de aanmerkelykften of de grootften
zoeken alleen vochtige en ilinkende Aazen tot htm voedzel; doch
de overigen en kleiner foorten eeten niet alleen deze, maar voeden
zieh 00k met oude, dorre en verdroogde overblyfzels van Dieren;
zo dat ze niet alleen derzelver Vellen en verdroogde huiden, maar
ook de hairen, vederen en wat dies meer zy, verteeren. En even
als de Kevers hier in te werk gaan, zo doen het ook de Wormen,
daar ze uit voortkomen.
§ . 3.
Ten anderen ilaat van deze Kevers en hunne Wonnen over 't
geheel nog aan te merken, dat men ze, of in 't geheel niet, zo als
andere foorten, tot andere Claffen behoorende, of ten minfte zeer
A 2 zelvereifchte
gebruik, Herker en dikker dan aan de anderen, en, gelyk by de Hout-
Kevers, hartvormig van geftalte zyn. Gemerkt na de Heer RSfel wat verder is
6. de geilalte dezer Kevers, mitsgaders hunne leden en gewrichten naauwkeurig
befchryft, zo behoeve ik hier niets meer, raakende hunne Kentekens, aan te haalen;
alleenlyk ftaat my nog het volgendc wegens hunne verfcheideriheid te melden.
De Heer Doa. J. E. Voet in den Haag heeft, in zyn fraai Kever-Syilema, I'ic
Bende.- Tab. XXX. vyf verfcheiden foorten van zodanige Kevers in afbeelding
medegedeeld, en dezelven fag. 56 en 57. befchreeven: naamlyk, Fig. i, en 3.
eencn icts grooter en kleiner, welke met den hier afgebeelden van den Heer Röfel
veel overeenkomil heeft, zo in geilalte als in vlakken; en Fig. 2. een donker
oranje-geel gevlakten, veel grooter uit Ooilindicin; wyders Fig. 4 en 5. twee kleiner
Europifehe foorten. De Heer Schuhs heeft nog eene andere zwarte iets grooter
Duitfche zeldzaame foort, met vier kleine geelachtig-roode vlakken, die omtrent
Hamburg gevonden wordt, in den Leerzaamen Natuur-Onderzoeker van den Heer
Hofraad en Prof Wakb, VI. Stuk, Tab. IV. afgebeeld; van welke foort hy giil,
dat ze milTchien alleen door *t geflacht van de Silpha Germanica, indien ze niet zo
zcldzaam wäre, te onderfcheidcn zou zyn.
KtlEMAKN.