TAB.
V I I I .
50 VERVOLG VAN DE BESCHRYVING
Vlinder, zo goed als de Plaatfnyder eii Afzecter hem, naar rayne zorevuldige
en metalle vlyc en voorzichtiglieid vervaardigde Tekening, hebben können nabootzen.
Alles is hier fchoon en prächtig, inzonderheid de vier vleu'^els* van
welken de beide bovetiften eene bruine grondverwe hebben; welke echfer 'door
verfcheiden heldere en donkere ftreepen, linien en vlakken, hier en daar' afeebroken
wordi. Deze byzonder f'malle en uitgebreide bovenvieugels van onzen
Vlinder hebben, aan den uiterllen of achterllen rand , die tuflchen de beide eindfpitzen
ftaat, een breeden, graauwbruinen zoom; door welken eene tedere
Witte kronkellinie loopt; waarop eene andere witte, ineer recht uitloopende'
doch evenwel iets gedwongen linie volgt; die door eene nevens haar heenloopende
zwarte linie des te meer verhoogd wordt. Hierop is 'er een bruine ftreep
te zien, die tegen het lyf aan op zyn breedlte is, en zieh in den uiterllen hoek
,des vleugels, ipits toeloopende, verlieft; en in 't midden door een donkeren
ilreep verdeeld l'chynt. Naart dezen volgt een hddere okergeele ftreep; welke
aan den binnenrand, niet yerre van de inleding, zyn begin neemt, en even zo
in de uiterfte hoeklpits te niet loopt. Dan deze geele ftreip is in de breedte voorwaarcs
in 't witte verdreeven; alsdan volgt 'er eene zwarte; na deze eene witte
]inie; en voorts het grootfte deel van den bruinen grond, dien het ook aan geen
cieraaden ontbreekt. 'Er zyn naamlyk, behalve de witte en zwarte bezooming,
aan den voorften rand, verfcheiden witte en zwarte ftreepen, vlakken en linien
in op te merken, benevens een zwart punt in een wit veld ftaande; dan alle die
tekens können beter in de afbeelding gezien, dan door de pen beichreeven worden.
De ondervleugels van onzen Vlinder zyn meercndeels hoog roozenrood;
vooral omtrent de inleding, alwaar ze als Carmyn gloeien; doch omtrent deti
achterllen rand der vleugelen valt dit roode nieer in 't roozenroode. Door het
zelve loopen twee uitgeronde, zwarte dwarsftreepen; van welken ook, door
eenige äderen, de Roozenkoleur in verfcheiden langkwerpige en breede vlakken
verdeeld wordt. Wyders heeft de achterlle rand dezer vleugelen eene bleeke,
.bruinachtig-graauwe bezooiiiing, die eene witte linie genoegzaatu tot haar
•ioordzel heeft.
Iit •
Het allengskens fpits toeloopende achterlyf van dezen Vlinder is, op zyne
ondcrvlakte, geelaehtig-btuinrood, en op de bovenlle donker. Midden door'c
,zelve loopt 'er in de lengte een witte Ilreep,; door welken weder eene tedere
iwarte linie gaat, die by ieder lid afgebroüen is. Ter wederzyde van dezen
Witten ftreep ziet men een donkerbruinen, voorts een helderbruinen, en daarop
• Voigt de grondverwe,- dan, daar deze zieh van de ondervlakte afzüudert, befpeurt
men aan weerskanten, en altoos op het einde van ieder lid, een paar
körte, Witte, en genoegzaam druppelvorroige ilreepjes, welken te zamen een
paar naar de lengte van 't lyf voortloopende reien uitraaakcn. Alle de overige
iireepen .loopen., zo-ak het^ac^lter!5'f zelve,, fpits >wn cjnde. Het iorñftnk van
' de-
_ L