f
U O M . W . J ' ^ i . X I I .
i V - . :-
, r
• Ii:
ni 1
i" I
. in f
. ¿ ¿ L H
DER R U P S E N EN V L I N D E R S.
te berichten, dat hoogftdezelve dit Wandelende - Blad op zyne Gocdcren in Mo- Tau. XII
ravie, en wel in de Wynbergen gevcnden had; alwaar het gemeenlyk de IVmhandd
of IVynhafel genoemd wordt. Gemeide Heer Baron betoonde my 00k
tiaderhand de allerhoogfte dankzeggiiig waardige guaft, van my drie dezer Diercjes
leevend in een Gias toetezenden ; zo als ik, reets in 't derde Deel van dit
Werk, in't Voorbericht van de Polypen, te kennen gegeeven hebbe; alwaar,
in plaats van Hongarye, Moravie geleezen moet worden. Vermits bet nu gctioegzaam
onmogelyk was, dat deze Dieren eene zo verrereize künden doorflaan'j
cn leevend blyven; zo vond ik 'er ook maar i6n in 't glas, dat nog lecfde; het
welk echter niet veel langer dan een nacht over diiurde. Naderhand in kennis
geraakt zynde, met den reets meermaals gemeiden beroemden kundigen en yverigen
Onderzoeker der Infeften, den Heer K ö r n e r te Frankßrt aan den
Main, zo zond deze Liefhebber niy, onder andere Jeevendc Infeften, ook den
aan een Grashalm zittenden Eierklomp, welken ik in de ifte en ade F i " . vanK?-. i.
Tab. XII. afgebeeld hebbe; met een bygevoegd bericht, dat dit de Eiereivan 't
zogenaamde Wandelende - Blad waren. In 't geheel niet konnende vernioeden,
dat dezelven frisch zouden weezen, zo dacht ik niet anders, dan, dat deze Eierklomp,
uit de eene of de andere Verzaiheling, genomsn was; waarin hy misfchien
al lang gelegen liad; ik borg her.i derhalve weg, zonder 'er veel acht op
te geeven. Dan myne nieuwsgierigheid liet niy evenwel niet toe , dczeiven
aldaar lang te laatcn liggen; zy dreef my integendeel aan, om dien klomo eens
aan 't einde, op eene zeer voorzichtige wyze, te openen. Zo dra ik dit gedaan
had, bevond ik, door 't vernielen van verfcheiden vakjes, dat in ¿en derzelven
in een tweevoudig bettooten Vlies, het welk zeer teder, langkwerpig en eivormig
van gedaante was, cen oftiiijegeel Popje lag. Dsärbencvens wierd ik cot
myne grootfte verwondering, gev/aar, dat het, door zyne beweep-ing, eeni»
teken van Leven gaf; en tevens ontdekte ik, dat 'er meer diergclyken in dezen
klomp zaten; 't welk iny bewoog denzclven in een helder glas te bewaaren, en
'er vervolgens vlytig op te paDen.
De Eierklomp zelve vertoont zieh, «aar onze Fig.,nn buiten, in dezer-»•,>
TOege. Hy fchynt met louter lange en fmalle dwars-fchiibben bedektte weezen
en heeft eeiie blinkende okergeele, bruinachtige koleur. Zyne lengte beloopt
ongeveer ¿en en drie Vierden duim; en in 't midden, daar hy het diklie is heeft
zyn doormeeter de lengte van twee derde duims. Aan 't eene einde, in onze
Afbeeldinghet onderfie, is hy meer kolfachtig, offtomp, dan aan 't ander of
boven emde, dat meer fpits uitvalt, en nagenoeg eene foort van kop verbeeldt -
zo dat hy, Wien zulk een Eierklomp nog onbekend is, denzelven zeer liet voor •
cen aan den Grasllengel zittend leevend Schepzel zoude aanzien.
5- 3- Na