J::'il.
15 A A R D K E V E R A N DE
:irde hebbe i
de ecne zyde liggcn. Dit
wyze bedootcn had, gczicn.
vooi-gekomcn, die, volftret
opge'floocen wilden blyvcn ;
hunno uiceiilc pooging in' t •
. toe geen l;ans ziende, itaken
D o c h 'er
gei
1-X?. S
cn 6.
Fa. 7.
k insgelyks van anderen, die ik op gelyke
zyn my ook in deze proefneeming Revers
_ igen zynde om zieh te vermengen, niet
dezen betoonden zieh gantfch onrufHg en Helden
e r k , om zieh door de vlueht te redden; dan hier
!y den kop, overmits de rand der Idok niet overal
even digt op de tafel floot, door zuik ecne opening onder de Kick door, fehoovcn
dezelvc niet aileen ecnigzins voort , maar iigtten ze ook op, en vloogen weg;
ichoon de Klok vvel een pond zwaar wäre. Dit noodzaakte my de Klok, om dat
ik de Revers leevend afteekeneii wi lde, aan de Tafel vall te hechten. Het Mann
e t j e leefde gewoonlyk, na 't voltrekken der paaringe, niet lang; het ftierf des
anderen daags onder myne banden.^ E n o p d a tmyme t h e tWy f j e niet hetzelfde geheuren
mogte, dewyl ik 'er de Eieren gaenie in bezichtigen wilde, welken ik
anders met mcernioeite, cn niet zouder walging, aan de begraaven Aazen had
raoeten zoeken, zo opende ik hctzelve, en vond 'er werklyk een Eierftok in,
jiiet tamelyk groote Eieren bezet, welker getal tot 28 liep,- hoewel ik 'er in anderen
ilechts ao ontdekt hebbe. Zy fcheenen in twee klompen te zamen teliggen;
niaar dewyl ik ze dus niet duidelyk genoeg onderfeheiden k o n , nam ik ze uit den
e n lei ze in zniver water, waar op ze zig van elkander feheidden, en vier
iiitmaakten. Twee dezer Bundeis vertoonen zieh in bimne natuurlyke
g r o o t t e , in de gde en 0^= Fig. onzer lüe Tab. De koleur der Eieren is wit;
derzelver vorm is wel tweemaal zo lang als d ik, doch niet recht ovaal rond; als
in de yie Fig., by vergrooting afgebeeld, te zien is. Aan 't eene einde, waarn
i e d e zy aan elkander te zamen hangen, hebben ze een körten draad, en aan 't
andere befpeiirt men 'er een omtrent tvieemaal zo lang, die aan ecne byzondere
ofdeeling van 't E i z i t , welke van ongelyke dikte i s , e n me t eene k romme fpits eindigt .
D u s waren deze Eieren van gertalte; doch of ze, wanneer de Kever die onder
d e aarde aan 't Aas legt , even zo blyven, dan of de beide draaden en 'tovertrekz
e l , of de bniten huid van 't E i , in den Rever te rüg blyven, waaraan ik echter
t w y f f e l e , hebbe ik tot nog niet ontdekt. De Wormen, welken uit deze Eieren
v o ö r t k o m e n , hebbe ik altoos, veertien dagen na de begraavenis, aan de Aazen
können vinden, als ik dezelven omtrent dien tyd weder opgraafde. Ze waren dan
e c h t e r nog klein; maar met den ouderdom van vier weeken waren zy gtooter, en
z e fcheenen dan, fchoon dezelfde geftalte h ebbende , reets volwaffen te zyn. Het
zy nu dat ik grooten of kleinen vond, ik deed ze altoos, benevens het Aas, en
eenige aarde, in glazen; doch als ze groot w a r en, was'er genoegzaam nietsmeer
van 't Aas te vinden; cn 't gene 'er npg van ovetfcboot, was indiervoege met
aarde doorkneed, dat'er de Wo rme n, even als Zwynen, in en door wroerten;
terwyl zy'er als Honden aan knaagden. Ja, daarik, als ik myne potten wat te
laat nazag, 'er in 't geheel niets meer van de begraaveji Dieren in vond, zo
ben ik van gedachten, dat deze Wormen zelfs de,beendeten van de Muizcn, Vorf
c h e n en Padden volkomen vertceren. Doch laat ons nu deze Wormen op zichzejven
bcfshouwcn,
§. II. De
R o v e r ,
bundels
Z E S D E C L A S S E .
D e 8ae iig. vertoont 'ei
• h y bereikt, beloopt ruim ;
e e n , die reets volwaiTen is. De grootrte lengte, dicTaE. I.
nderhalven duini. Het Lyf van zodanig een Wor m -f®-
beflaat, zonder den kop cn den nafchtiiver te rekenen, itit 12 leden of ringen,
van welken de middelftcn de grootrten zyn; doordien de voorften en achterflen
allengskens kleiner worden ; waardoor zuIk een Worm de gedaante van eene
Weversfpoel heeft. Alle deze ringen hebben, tot aan den kleinen kop, eene
byzondere graauwachtig-witte grondverwe , cn wel derwyze , dat de Worm
t y k a n s doorzicbtig fehyne te wcczen.' De blinkende kop daarentegcn is, benevens
het klein tanggebit, en de twee tedere iprietjes, oranjebruin. Eene diergelyke
koleur heeft ook de groote Schildvlak van het eerfte lid o fde n halsring;
welke genoegzaam het grootrte gedeelte van deszelfs bovenfte oppervlakte beflaat.
D e elf overige ringen hebben insgelyks, ieder op zieh zelven, voor aan de in-
Iterving, die 'er altoos tuflchen beiden is, eene verheven vlak van die zelfde
• ; lderer, e n d e aehterften wa t donke r e r : daarbenet
o e iets meer verheven dan de eerilen; cn ze
;tfte v lak, vier uitlleekende fcherpe takken; zo
lontje vertoone. Ondertuflchen is 'er nog een
•lakken te befpeuren; want, daar de voorflen
h t c r r t e n , daar zyn integendeel de kroontakken
koleur; maar de voorden zyn iets h
vens zyn ze allen naar achteren
hebben ook aldaar, tot aan de la;
dat elk derzelver als een Idein krc
merkelyk onderfcheid aan deze
overdwars langer uitvallen dan de :
aan dezelven caauwlyks
Valien, allengskens lang,
k o r t i l e , ook de breedlle
Overmits nu deze takket
niet te vergeeffeh hebbe
e n voortrttiwinge in de
alleen harder en verhevi
zyn. Daarby konit no
W o r m e n , onder de dri(
insgelyks oranjegeel zyr
dat ze naauwlyks te zie
door ffiiddel van dezeb
hebbe altans niet b(
:htbaar; terwyl ze aan de achterrten, welken breeder
• w o r d e n ; en de allerachterfte vlak, die, gelyk ze de
is, ilechts twee takken, maar teifens de langften heeft.
n hard en ftyf zyn, ziillen de Worme n dezelven zekerlyk
n ; en het is zeer waarfehynlyk, dat zehunteraanzettinge
l a r d e d i e n e n ; te nteer, dewyl de achterile vlakken niet
ler', maar ook langer en met fcherper pnnten voorzien
dat hunne pQotjes, fchoon ze, gelyk andere Revereerfi
e ringen naaft den kop, zes poctjes hebben, die
I nochtans zo kort, teder en zwak bevonden worden,
z y n ; des het niet wel mogelyk fehyne, dat de Wormen,
:n aileen, in de aarde zouden kennen voortkonien; ik
•kt, dat ze zieh, behalve in 't voortkruipen, zonderling
.n dezelven können bedienen. Schoon nu deze Wormen gewoon zyn, zieh,
liten de aarde, lynrecht iiit te flrekkcn, können ze zieh echter
iden wyzen kronimen en buigen; inzonderheid, wanneer ze onine
legerllede gcligt worden. In dat geval trachten ze terftond,
1 veel e kromme flingeringen, weder in de aarde te komen; zo,
aangebooren neiging hen daattoe dryft, als om dat ze buiten de-
:h lang beilaan of leevcn können.
zo vvel in als b
o o k op i-erfchc
verhoeds uit hu
door middel va
om dat htmne
zelve noch 'oorti
iFde Deel, ifle Stuk. 12. Ver-
•i.