W
Tis.
XXIil.
6.
126 V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
venviakte, 00k de tedere en lange enkde Ilairen te voorfchyn gekomen; die elk
aan'c iiicerftc einde een zwart kolfje Iiadden: zynde die genen, wellten op de
voorlle ringen ftonden, de langllen; cn aldaar zag men 'er geraeenlyk twee op
ieder knop. De Staartklep was zwarc, en Iiad eene oranjegeele bezooming;
hoedanig eene 'er 00k aan de beide Nafchuivers te zien wäre. De zes fpitze
voorpooten waren oranjegeel, metzwarte klaauiven bezet,- en de aclit (loinpe
buikpooten geheel zwart. Die alles gaf mynen jongen Rupfen reets een byzotider
fchoon aanzien; dan zy-kwamen nog veel (chooner en prachtiger voor den
dag, na dac ze haare derde huid hadden afgelegd; her welk by zonimigen den
£7. Jun^^ doch by andere eerll den I. gefchiedde; zo dar ze naauwlyks
zes of Zeven dagen oudcr geworden waren.
§. 8.
Op dcze derde verwifTeling verfcheenen, lioewel niet tcn eerilen, niaar nllengs,
de llervormige verhoogde knpppen, nevens liaare fpitzen, tot op de
helfe der Pyramide, daar ze op llonden. Eenigen derzelven waren fchoon bleekroodachtig,
en anderen meer blaauwachtig violet; zo dat ze met brand-of vlamkoleuren
fcheenen gefchilderd te zyn. Verder had het gantfche lyf, zo wcl als de
kop, eene rccht lieflyke geelachtiggroene grondverwe, waar op de knoppen als
Robynen of Amathillen flikkerden; terwyl de Stiartldep , benevens de beide
Nafchuivers, zieh nu fchoon geelachtig carmynrood of kaneelbruin met eene
heldergeele bezooming vertoonde; en de zyde-linien a.m de ondorvlakte, die
zieh coen nog tot aan den kop uitilrekten, fraai heldergecl tc voorfchyn kwaraeti.
De kop was» tot aan zynen bruinen bek, meerendeels gehccl groen; doch in 't
midden door een z Abarten flreep dermaate verdceld, dat 'er nog , boven den
niond, een groene driehoek gezicn wierd; en rer wederzyds van ondcren denzelven
vertoonde zieh eene kleine langkwerpige geel bezoomdc zwarte vlak. De
zes klaauwpooten waren roodhruin, ende vier paar ilompe buikpooten hadden
de fchoone koleur van 't lyf, die nu geelgroen was. De wederzyds ftaande
negen luchtgaten, waren nu fneeuwwit, en met een teder zwart boordzel omringd;
terwyl het lyf, hier en daar tuflchen de jeden, nog metzwarte puntjes
bezet was. De lange zwarte hairen, aan 't einde met een kolfje voorzien, verfcheenen
nu nog veel duidelyker, en gaven aan deze zeldzaame Rups, in haaren
tegenwoordigen ouderdom, de gantfch byzonder fchoone gedaante, welke de
Öde pig, ons onder 't oog brengt.
S- 9-
Nooit befchouwde ik deze zo veelvuldig vercierde Rups, zonder te gelyk de
Alniagt des Scheppers te bewonderen,- welken ons, zelfs door cen verachtelyken
Worm, in de opgetoogenfte verwondcring kan brcngen. Onder myne opnierkzaamheid
hierop befpcurde ik tcffens, dat het gene, 't welk ik hier voorens,
DER R U P S E N EN V L I N D E R S. i%7
in de 3, van Tab. XV. als eene vcrmoeding gemeld hebbe, zieh werklyk zo Tin.
bevindt; en dat deze Rups, by eene ilerke aanraaking, tot haare verdeediging,
eene wittc of heldere vochtigheid uit haare knoppen kan uitgeeven. Ik ontdekte
zulks, by gelegcnheid dat ik eens het oude Voeder uit het verblyf myner Rupfen
neemen, en 'er nieuw in leggen wilde. Die doende, drukte ik, by ongeluk,
eene derzelven, die onder een verwelkt blad verborgen lag, eenigzins fterk tusfchen
de vingers; waarop ik niet alleen de op de knoppen zittende fcherpe fpitzen
tamelyk gevoelde, maar ook eene koude vochtigheid aan myne Vingers befpcurde.
Zulks bewoog my, de Rups door een vergrootglas ce befchouwen;
en toen zag ik, dat 'er op de plaats, daar de drukking gefchied was, nog eenige
Christalachiige waterdrupjes aan de uitlleekende fpitzen der knoßpen hingen ; en
zo menigmaal ik de drukking herhaalde, kwamen dezelven ook telkens op nieuw
te voorfchyn.
lo.
Deze my zo aangenaame Rupfen, welken ik tot hiertoe met zo veel zorgvuldigheid
opgekweekt had, en waarondcr, 't gene ik niet vergeeten moet te zeggen,
'er ook cttelyken waren, die, in plaats van de blaauwe of violette, roode
knoppen hadden, het welk haar eene nog prachtiger gedaante, dan die der anderen,
verleende; bereikten, nog vöor de Vierde verandering van huid, nagenoeg
de lengte van twee duim. Zonimigen maakten een begiu met deze laatile
vervelling, op den 4. July^ en dus na dat ze 10 dagen ouder waren,* en op
den 12 dier maand volgden de overigen; na dat ze zieh alvoorens van haare
vuiligheid ontlaft, drie of vier dagen zonder voedzel te nuttigen, en, door middel
van het Spinzel onder haare pooten, met een iiedergeboogen kop en verheven
voorlyf, geruli: en ftil gezeten hadden. Dan, na dat haare nieuwe huid de
behoorlyke hardigheid weder bekomen had, raoell ik noch wel 14 dagen wachten
, eer ik eene derzelven ter afbeeldinge uitkiezen konde; verniits zy langer
dan voorheen in deze laatlle huid bleeven, en dagelyks in grootte toenamen.
Echter wierden de grootilen niet boven de vier duimen lang; en ze hleeven ook
dunner van lyf, dan die genen, welken ik op Tab. XV. Fig. i. afgebeeld
hebbe. Eene der grootften, die ik opgekweekt hebbe, kan men ten naauw- •
keurigl^e afgebeeld zien op Tab. XXlll. Fig. 7. zittende op cen takje van een Fig. 7.
Peereboom. En by de befchouwing van deze tegenwoordige, moet ik myne
befchryving der voorige, ten a.anzien van het volgende, veranderen en verbetcrcn.
5. n.
Voor eerO; heeft de kop, behalve de zwarte ftreep, die hem verdeelt, geen
grooten bruinen zydeilreep; maar men ziet, in plaats van denzelven, van onderen
eene kleiiie, geel bezoomdc donkerbruine, of meer zwarte, langkwerpige
vlak. Vcrvolgens is ieder Pyramide, even als de daarop flaande knoppen, tot
aan de helft turkooifch-blaauw. Wydcrs is het getal dezer knoppen niet 66. zo
R 2 als
llj-ij-
IlFi'j!
s: Ii-''
i i i I
•liiili'hrtflii«