H M
mm
m
m
• H P
'I .V I I I
TOM. IV- <0'a.t. XXL
DER R U P S E N EN V L I N D E R S . 113
het voorlyf, bj' de üikding, en 't ander in 't middelfte veld, nier zo veel in 'c Tab.XX
midden, als wel naar din voorllen rand des vleiigels,aan de zyde des iyfs, gezien
wordt. Wat de grondverwe dezer vleugelen belangt, dc/ielve is niet altoos
eenerlei. Ze vertoont zieh ten deele fclioon oranjegeel, gelylc de Itop en 't
gantfehe voorlyf; ten deele echter oolc bniinrood; en, in 't niiddelfle vdd, alwaar
ze by 't Mannetje meer brninrood dan by 't Wyfje oranjegeel is, oncdekc
men, behalve verfcheiden donkere en heldere punten, aan den voorllen rand
een breeden graauvven flreep. De achterl'te rand dezer vleugelen is zo ingetand,
dat 'er verfcheiden fcherpe fpitzen, van ongelyke lengte, aan gezien worden;
van welken de uiterfle hoekfpitzen, benevens de middelllen, de langllen zyn.
Alhoewel nu die veld der vleugelen roodbruin zy, zo is 't nochtans ook, door
een geilingerden en iets helderer ilrcep, verdeeld; welke flreep, oratrent het
uiterfte einde, vei'dwynt in een anderen, welke iets brceder en graauw is; de
buitenile uicgefehulpte rand hecft voorts eene donkere roodbruine bezooming.
De ondervleugels zyn bleek bruinrood, en met een breeden zoom voorzien;
omtrent welken de bruinroode grond in een zwart graauwen verandert. De beide
oogen van dezen Vlinder zyn wit. Het acliterlyf is voorwaarts graauw; doch
naar achteren loopt het meer en meer in 't helder-roodbruine; en de Sprieten
syn geelachtig.
Befchr^virig van drieerleie byzondere Rupfen; behoorende tot
de tiueede Clajfe der Nacbtvlinders, naamlyk:
}. De helderbruine , gladde Gras -Rups , met donkerbruine
fchubachtige dwarsvlakken, en heldere afgebroken _
benevens haare verandermg in een Vlinder'^.
J \ lle Rupfen, die zieh in de boITchen, op ftruiken, laage boomen en Tas.
enkele vryftaande planten, onthouden , zyn zekerlyk ligter te ontdekken, dan
die genen, welken haar voedzel alleen in het dikke gras der Weiden zoeken; en,
verzadigd zynde, zieh, uit vreeze van gevonden te worden, weder op den grond
verbergen; het welk grootlyks de oorzaak kan zyn, dat 'er ons nog veelen onbekend
blyven. De Rups, die wy thans zullen beichouwen, is ¿ine derzelven.
P 3 Zy
De btfnaaming van dezen Vlinder ontbreekt in ZI«N. Syß. Not.; doch eenige Liefhebberi
nocmen hem de Mol^ ter oorzaake yail de byaondeie cigenfchappen, die Röfcl aan de Poppen
beeft waargenomen.
KLEE MANN.
liElül
l i f P
m
i i