W ' -tm
TAB.
X X X I .
17a V E R V O L G VAN DE B E S C H R Y V I N G
onder 'c 00g. De 4'lc Fig. vertoonc eene Pop, waaruic ecn Mannetjes-Vlindef
voprtkomt; wanc dezen zyn akoos merkelyk kleiner, dan die, waaruic de Wyfies
gebooren worden*. ( Zie Fig. 5.) Ook is de laatlle van de eerlle zeer
onderfclieiden, door de grooter in den geelen grond doorfchynende zvvarte vlaliken,
die op de vleugelfciieeden bovenal aanraerkelyk zyn: voor 't overige gelyken'zy
elkander, cen aanzien der geilalte, volraaakt wel. De fraaie Viinder,
uic deze Pop voortkomende, is dermoeire overwaardig, dat een Liefiiebber alle
poogino-en aanwende, om zodanig eene Rups te vinden; ten einde zyn Inleften-
Kabine°met zulk een prachtigen Viinder te vercieren: waaromtrent hy te gerecder
te recht kan geraaken, nu men weet, dat de Rups, in de Maand Mai, op
den Esp ofWoud-Popel te vinden zy.
£yvoegzel nopens deze Doorn - Rups.
I n hei Derde Deel myner Hiflorie der Infeften, hebbe ik den Viinder, dien
men den Tsvogel noemt, reets befchreeven; doch toen yergeeten den naam 'er
by te voegen, waarvan ik my thans by 't befchryven der Rupfe, bediend hebbe.
Overmits nu deze of gene mogelyk nieuwsgierig zou kennen zyn, om den oorfpron.'
van dien naam te weeten; zo hebbe ik het niet overiollig geacht hier nog
te mdden, dat men, naar my voorgekomen is, dezen naam aan dien Viinder
gegeeven heeft, om dat zyne koleur meeftal, gelyk die der Tsvogels, van t
blaauwe in 'c groene fpeelt; ook nocmen ze hem in Saxen aldus; en hy is my,
onder die benaaming, uit Leipzig toegezonden. VVyders hebbe ik inyne befchrwinü
dier Rupfe beflooten, mettezeggen, dat de Liefhebbers, die hunne
I n l e f t e n Verzamclingen met dezen fchoonen Viinder wenl'chen te vercieren, nu
des te gereeder te recht kunnen geraaken, daar men weet, dat de Rups, m de
Maand ü&; , op den Esp ofWoud-Popel te vinden zy. Nademaal echter de
H e e r F u s z L i f c h r y f t , "dat hy de grootile Pop op den geelen Popelboom, of
„Sarbach, aangetroffen heeft, fchoon ze gemeenlyk op den Esp of Woud-Popel
sevonden worden;" zo zou de benaaming van geelen Popel of Sarbach, cn
ä e van Esp of Woud-Popel , eenigegelegenheid tot misverlland könnengeeven;
om nu zulks voprtekomen, zal ik 'er het volgende byvpegen. Wy hebben^m
• In -t iiar 17«? den 4ien > » J vond ik lulk tcne Wyfjcs Pop, aan het blad « n « n E ^ , of
l o B ^ S m d Ä c v c J d e n Popel, aangelponnen; doch .c hing n.et .0 xecr loo.recht als wd
t S n m l of wate, pa,. 2,y was reeds ,an d,e ry phe.d , dat haare heldero koleur a .n eene
" " „achtige glinlleriiide koleur verändert wa.e; cn .k lag 'er ook den pden >»J
• T worden. Deielve fpoot, na dat hy " S ' 'w; f j e °Vl i a d e r " „ ¡ r g e b o o r e n worden. De«lve Ipoot , na oat «y • er uitgckroopen fB tot
« I k o m e n i e i d gaaakt was, uit hfci achrerlyt ecu rood r«nigiiig-iip.
K L I E M A P H .
R U P S E N EN VLINDERS . 173
Europa drieörleie foorten V.in Popelboomen ; als de zwarte, de witte, en de TAB.
Lybifche of beevende Populier. De zwarte Popelboom, iPopulus «ige«,) XXXI,
vvordt alzo genoemd, om dat zyne bladeren van boven zwartgroen en van onderen
graauw zyn; waartegen de witte Populier, (Populus alba,^ van boven
helder groene, en van onderen witte bladeren heeft. Hierby komt de Lybifche,
f Populus Lybica,') die by uitilek den naam draagt van Populm tremula, beevcnd
of (idderend; om dat deszelfs bladeren, aan zeer lange en dünne lleeleii
liangende, onophoudelyk in beweeging zyn, en altyd beeven, al is'er bykans
gcen wind te gevoelen. Onder deze drie nu vindt inen echter den geelen Popel
of dien Sarbach niet, van welken de Heer FUSZLI gewag niaakt. Een nader
onderzoek desaangaande heeft my geleerd, dat zo wel de zwarte als witte Popelboom
Sarboom., Sarbaucbboom genoemd worde ; maar nergens hebbe ik
iers van een geelen Popel geleezen, fchoon ik ten dien einde veele Botanifche
Schryvers inzage. Zulks doet my denken, dat de Heer FUSZLI, met de benaaming
van »eelen Popel, het 00g heeft op den Witten Popelboom; welken ik
.ook met den naam van Sarboom alleen benoemd vinde. f * ) Hierentegen kan
de Esp of Woud • Popel geen andere boom zyn , dan de beevende Popel, van
welken het bekende fpreekwoord zyn oorfprong heeft, hy beefi als Espenloof;
en die veel in de Wouden of Boflchen wall, abvaar hy ook by ons te vinden is.
Gevolglyk zullen de Liefhebbers der Infeften deze Ysvogel-Rups, zo niet op
den Witten Popel, [by onze Nederlanders den Abeelboom , ] ten minfte op den
Esp of beevenden Popelboom können vinden. Beide deze Popelboomen worden ;
ooVm\ì\oQgàmtkh Alberboomen ge<aotmà\en van daar komt het in Duitfchland
gewoonlyke Almesboom. Een door 't gemeene Volk even zo verdraaid woord,
als dat van Oleum Popoleum, waaronder het cene zekere zalve bedoelt, die
uit de knoppen van den zwartenPopelbooni, met byvoeging van andere dingen,
toebereid, cn eigenlyk by de Apothekers Unguentum Popukum genoemd wordt.
II. De mat-of dofgroene en gehoorndeKvvs , van eene zonder-
Unge gefialle, genaamd ¿ei R H E E B o K j E F ; hehoorende tot
de Tiveede Clajfe der Dagvlinders.
Is de voorgaande Doornrups, wegens haare ongenieene gedaante, ons zeldzaam
voorgekomen; wy zullen cok de tegenwoordige gehoornde cn dofgröcne
If^de Deel \fle Stuk. Z Rups
• 2.ie Hiß. Plantar. Vnwerfalis. Joh. Bauhim. Lih. VlU p. 157. en 162.
f Deze Rups, die van cene byzondcre gedaante is, bchoort tot eene middelfoort, welke
gevoeglyk tuíTchen de eerlle en twcede ClalTc van de Dagvlinders gephatft kan worden.' Ais
iQcn den aart der Rupfe alleen gadeflaat, zou men haar eer tot de twcede dan tot de cerñé
. ' Clas.
II,
L'IFF-Í'ÜJ
Mffíi!;';!
I Á P FE
G I L .