i
s 8 V E R V O L G VAU DE B E S C H R Y V I N G
S - 7 .
T i n . IV D e ui; diergelyke Poppen voortkomende Vlinder loopt ,veeImeer dan anderen
gevaar van verminkt te worden, byaldien hy riet terftond, by zyne geboorte',
aan 't een of 't ander lichaam in de hoogte kan kruipen, en zieh aan 't zelve
lynrecht vaftzetten. Indien zulks al gefchieden kan, valc hy nochtans, op de
ailerminfte aanraaking, ten eerften op den grond; en hy komt alsdan niet ligc
weder m de hoogte; zynde door dien val dermaate bedwelnid, dat hy en kop en
vieugelen binnenwaarts trekke. In deze gelleltenis Myft die Vlinder lang Ii w e n •
e n gemerkt de vieiigels middelerwyl voort groeien, zo lionnen dezelven zieh niec
behoorciyk uitbrei den \ waai'door ze eene wanfchapen gcftalce verkrygen die
z e , eindeiyk droog wordendebehouden.
Vcrmits nu deze Riips en derzelver verandering, nog van twee, in de Hiitorie
der Infeften wel^ ervaaren Mannen, befchreeven is, zalik, uit hunne Schriften,
n o g hct een en 'c ander , hier toe behoorende, aanhaalen. De eerrte is de Heer
C A I I E L DEGEEK, Koningl. Zweediche Karaerheer, en de ander de Heer
P a i l c o r SçHâFFER te Regensburg, Wellie de Hiftorie der Infeften , buiten
eenige andere fchoone Befehi-yvingen van veifcheidcn Infeften, ook nog onlangs
raeteene voortreftelyke Verhandeliiig van den Bloem-Polyp der zoete wateren,
verrykt heeft. De Heer DE GEBE zegt in deszelfs Mémoires pour fervir à
r Hifloire des InfeEtes, Tom. I. pag. 2S2. & fuiv., welken in 't jaar 1752 te
Stokholm in 40. uitgekomen zyn, dat de uit onze Rups voortkomende fchoone
Vlinder in Zwede n zeer gemeen is, doch dat ze, zyns weetens, in Vrankryk,
Engeland cn Duitfchland nict gevonden wordt. Deze Vlinder, zegt hy, is by
weinigen bekend, en even dczelfde, dien Linnäius in zyne Fauna Suec. 802.
noemt. PapiUio hexapus, alis rolunäatis imegerrimis albis, fecundarik 'ocelUs
quatuor fuperne, fepitem inferne. MOUFFET heeft, gelyk hy vervolgt, eene
zeer kreupele afbeelding van denzelven gegeeven ; niaar de befcliryving van den
Heer R A Y is daarentegen zeer goed: deze had dien Vlinder op den top van een
B e r g te Geneve gevonden, en PETIVER had denzelven uit Noorwegen ontvangen.
De Rups van dezen Vlinder, zegt hy verder, geneert zieh met het boven
door my aangehaald kruid ; en men vindt haar op hetzelve in Mai reets volwalTen •
vvaarora hy gelooft, dct ze in den Heifll al uit het E i korat, en den Winter door
i e e f t als eene Rups, die dan met het niooie woer te voorfchyn komt. Aan 'c
opgemelde vleefchig deel onzer Rupf e , dat nier twee hoornen voorzien is, geeft
hy eene graauwe kolenr; cn «icin 'c bovGncindc viin elken hoorn is, naarzyn zeg»
g e n , een klein langkwerpig , zwart vlakje te zien In de opkweeking dezer
R u p f e was de Heer DEGEER ongelukkig; dewyl ze hem allen afftierven, en
hy 'er llechts ééne overhield, welke onitrent het midden der Maand Juny in eene
Pop veranderde. Zie daar het merkwaardiglle van 't gecn ik by den Heer DEG
E E E ,
DER R U P S E N EN V L I N D E R S. 2 9
CEER, raakende deze Rups, gemeld vinde. Uit de befchryving van den Heer TAB. IV.
S c H ä F F E R, C deszelfs nieuw ontdekte Deelen aan Rupfen en Kapellen &c. )
blykt, dat onze Rups, die hy den naam van Huislook-liups, geeft, zieh ook
van een ander kruid geneert, dathyhet kleine Huisiookmetwittebloemennoemt;
by L i N N iE u s, Saxífraga foliis radicatis aggregatis lingulatis cartilagineo -
ferrati!, caulepaniculato, Steenbreeke, Bevernel, enz. by TOURNEFORT,
'Saxífraga, fedi folio, .flore albo, en by W E I N MANN Sedum minus teretijolíum
album, kleine langkbladige witte Uuislook, geheeten. Hy heeft de Rups
nooit aan deze zyde van den Donau, ten zuiden, maar altoos aan geene zyde
Tan dien (Irooni, ten noorden, op oud niuurwerk, rotzen en Heenachtige Bergen,
en wel in eene zeliere fheek, van omtrent twee niylen lang, by nienigte gevonden;
fehoon het kruid, waarvan zy haar voedzel trekt, ook op andere plaatzen
groeide. Velgens het gezegde van den Heer SCHÜFFER, blyven de B.upfen;
den Winter over in de Eieren beflooten,- want de jonge Rupfen komen ecril in
Maart oí Jpril, wanneer de iheeuw gefmolten is, te voorfchyn. In't kruipen
zynzetaraelyk gczwind,inzonderheid ten tyde van haare-zuivering en verandering.
Aanvanglyk was hy, zonder de oorzaak daar van te können nagaan, even zo
ongelukkig als de Heer DEGEER; doordien alle zyne Rupfen, zonder te
veranderen, mede van tyd tot tyd ftierven. Wanneer ze veranderen , maaken ze
verfcheiden dra.iden van een teder fpinzel; de Pop zict 'er in 't begin groenachtig
en geelachtig uit; vervolgens wordt ze donkerbruin, en eenige dagen daarna is ze
met eene fchynbaare witte fchimmel overtoogen, Het dus vor bygebragte hebbe
ik noodig geoordeeld uit de Schriften dezer beide Heeren, ten dienfle der Liefhebberen,
aan te haalen; dan, dewyl de laatiie, in zyne beichryving, 'er een
veel omftandiger berichc van geeft, dan de icliikking van myn Werk toelaat hier
te plaatzen, zo wyze ik den Nieuwsgierigen verder tot het Werk van dien Heer
zelven; en zal nu overgaan tot de tweede op deze IV'te Tab. afgebeelde Rups,
die ik nocme
Ds bruinhairige BEEREN-RUPS; tot de tiueede
daß e der Nachtvlinders _ behoorende.
9-
Gelykerwyze de in 't Eerfte Deel van dit We rk, in de tweede ClafTe, der f'g.
Nachtvlinders op Tab. I. Fig. 1. afgebeelde en befchreeven Rups, ter oorzaake
van haare lange zwarte hairen, de Zwarthairige ßeerenrups genoeind wordt,
alzo mag de tegenwoordige, om die zelfde rede, wel de Bruinhairige Beerenrüps
genoemd worden ; gemerkt haar gamiche lyf op eene diergelyke wyze niet
zeer veele en lange hairen bezet is, welken hier bruin van koleur zyn. MilTchieu
was my deze Rups nooit bekend geworden, byaldien ik niet, in 't voorige derde
Deel van dit We r k , op Tab. XXXIX. Fig i en 2. den Vlinder reets afgebeeld
¡VäeDeel.ifleStuk. Ii en
1 . «
I: