
m . .i
i '
M r .
■'/ L
136 N W E D E R.
V. Ik kan niet begrypen , hoe gy een
Onweér zonder vrees kunt aanzien ?
A . Wanneer er al eens een Mensch o f een
Beest j daardoor getroffen, het leven v e r liest
, terwyl honderd duizend andere Menfchen
daarvan nut trekken, is dan de Donder
zo fchaadelyk ? Duizendmaal verplettert
het Onweér eenen Eikenboom , en ílaat in
het veld ter neér , o f verdoóft zynen gloed
in het w a te r , eer het eenen Mensch o f
Huis treft. ■— - W’ eet gy web, dat de
meeste Blixemílraalen naar boven vliegen;——
dat het getal der Menfchefi , door den Donder
getroffen , zeer gering is —— dat crin
Londen , eene zo groote Stad , in dertig
jaaren tyds , maar twee Lieden door geraakt
zyn geworden ----- d a t , in ons geheele
L an d , dit getal kleiner is dan men doorgaans
meent - - ;en dat er te Leiden in honderd
jaaren maar ein Kind doodgeftagen is ,
juist op een’ Molen , eene der gevaarlykite
plaatzen? Hoe veel meer treurige gevallen
kent gy er van ? Weet , gy wel ,
dat ddn koude Dag , op eenen brandheeten
volgende, voor meer Lieden doodelyk wordt,
dan .er door het Onwedr , misfchien in vy/-
iig ö f in honderd jaaren , fterven ? Des zulk
een Hette gevaarlyker is dan duizend .On-
weflren. 't Laatfte voorbeeld, dat wy van
zulk eene Warmte gehad hebben, mogelyk
nog
N Yt E D É R. Í 37
nog in uw gcheugen, kan er U genoeg
van overreeden, Op den zevenentwintigften
Maart des jaars 1777 , rees de Thermometer
tot vierenzeventig graaden , en daalde daarna
meer dan de helft laager met koude
Noordelyke en Oostelyke Winden. Hoe veele
Krankheden , meent gy , zyn hier door
Ontftaan ? Wie w e e t , hoe veele doodely-
ken ! Ik heb ten minsten Lyders bezogt ,
die met moeite den dood ontkomen zyn. , ::
- V.. G y zult my dus de Onweéren als
voordeelig leeren befchouwen.
: A. De volgende Aanmerkingen pleiten, daar
voor. W y weeten , d a t , in flen jaare 1762,
een Predikant in Engeland door eene Blixem-
ftraal, in zyne kamer gevloogen , van eene
beroerte geneezen werdt ------ dat niets onze
Tuinen en Velden beter verlost van
fcbaadelyke, Rupien , die deszelfs geflikker ,
zo ’ t fch y n t , niet kunnen verdraagen —
dat niets de brandende Lucht meer ver?
koelt — — de onreine fterker zuivert -—
en de ganfche Nataur , om zo te fpreeken ;
meer herftelt, dan het Onwoér. En waarom
zal ik dan voor deezen grooten zegen van
mynen Schepper vreezen , .beeven , fidderert ?
•V . Ik beken, dat gy w é l,denkt,, en wél
handelt! Dan , nooit te vooren hadt ik die
ftuk zo ingezien , en my door dwaaslyk be-
vreesde Menfchen lasten meé ileepen , om ,
1 5 gelyk
i )l.
" l
l l