
IW Hií«*
J :
■í J ’ "
í
■ate
i
4
í ffi
V i|!
ípfí lite l l
IMI
! t¡
i« '■'í;
m'ÍÍ
:tííi
I .lJ
K rag t, welk e en eK on s t, welk eene onbegrypelyke
nette Afmeeting , , -welk. / een dage.
lyksch Onderhoud behoort niet hiertoe! _
„ E e u w i g e Wysh e id , hoe bünkt :gy ;er Jií
,, u it] Gy. verbaast ons hier geheel!’-’
V . Ik eikenne, ’ t is zo ! D a n , waartoe
ZO veel omílags?, - ,
A. Om ook het drabbige Water , naar de
Zee gevo e rd, door Zee en Lucht en Wind
te zu iv e ren ;. om het vruchtbaar te maaken
in de Wolken , eer w y het' wederom kry.
gen ; en om de .agtergelaaten’ •-.Vuiligheden
ten onder te brengen ! De e ze drie dienften
zyn van eene ongelooflyke, nuttigheid voor
de Waereld, G y z i e t , de Schepper. zorgt
hier ook voor dc zo noodige Reinheid,
V. Hoedanig is de Bodem* der Zee ? .
ft. A. Op eenige peilbaare plaatzen van den
Bodein der Zee zyn fchoone Weiden , met
eene ongelooflyke menigte Planten begroeid,
waarop Visfchen en Infedleu aazen; elders
zyn onbekende diepe Kolken.
V. Wat weet gy van haare D iep te ?
A. Haare Diepte is g ew e ld ig ! Onlangs
heeft men, in de N o o rd ze e , eene grooter
Diepte dan eoit gepeild, met een lyn van
zevenhonderd en tagtig vademen, zonder grond
te kunnen vinden, T e regt wordt er daarom
gevraagd: zyt gy gekomen tot aan de oorfpron-
g$n der zee P en hept gy in h e t . onderfte des
aft
■ sfgrohds -gewmdeld? ( J o b X X X V I I I : l 6,
V . Waartoe die geweldige Diepte ?
. ; A.;-Deeze geweldige Diepte is zeer noo-
dig.,"' fl.eel;s voor de groote Walvisfchen en
voor yeele millioenen andere*Visfchen, • deels
ook om veel Waters te kunnen bevatten, ais
mede óm het Evenwigt tegen de Aarde te
kunnen* houden. 'D m é ft zee, dus zingt eeh
-Oud D ich te r , die hieraan dacht, die groot en
wyd van ruimte As , áaar in is het wriemelende
.'gedierte , en dat zonder'geta l, kleine gedierten
met groote, Pf. C IV : 25,
V. Zo z y wyder was', dan hadt z y zo
*-groote Diepte niet noodig ? '
A . 'Hierin hebt gy g e ly k : doch gy ver-
-geet ,- hoé veel minder Lands men dan ter
bewoonipge zou hebben, ’t welk tegens het
pogmerk van God zou'ftryden.
V- Indien 'z y dan de helft kleiner w a s ,
dan hadt raen z q ' ve?l /meer ■ droogé vrucht?
baare Landen ? '
A. Maar dan .zpu de Zee ook de helft min-
der Dampen, bygevolg ook de helft min-
der Regen ; en de helft minder Regen zou
-de helft minder Wate^ in de Rivieren gee.
v e i l , het geen ons dan nog grooter pnge-’
■mak -zpu baaren e n ' zelfs de Aarde fen
-grqptften deele oribewoonbaar m aak en , p f
■ fchielyk tpt den pndergang dpen heften'. Alles
'ftaat- dau nu in de vQlmuaktfte Lvenred
igT
»teil,"