
id i
■1 a :■
r.H : X
♦ »
' x | / 'n !'5 ■!■:■ m
.¡ri : » ■
l ì ft'4 R 1 1 ' ■ J " H- il
!'l I !' à
i i'
; Í ;
Î / ir
iftl'
, M
i
1 4
m - ì '
i I f t 1
234. m o r g e n . M I D D AG. A V O N D .
beftel ' van den Schepper , die de Verfchei-
denheid in zyne Werken bemint.
, V. Heb ik dit niet duizendmaal gezien ?
A.' Hebt gy het , wél duizendmaal , met
de - vereischte aandagt en verwondering gezien
, waartoe de fchilderagtige fchoone taal
van een’ wyzen Man Ü wilde brengen ? De
dag, zeide hy ^ aan den dag ß o r t overvloe-
delyk fpraake uit , en de nagt aan den nagt
toont weetenfchap, Geene fp ra a k , nog geene
: woorden zyn er , daar haare flem niet werdt
gehoort. Haar rigtfnoer gaat uit over de ganfche
aarde , en haare redenen aan ’t eindet der
waereld, hy heeft in dezelve eene tente gefleld
voor de zon, E n die is als een bruidegom,
uitgaande uit - zyn ßaapkamer , zy, is vrolyk
als een h e it , om het pad te loopen, Haar
uitgang is van 'het einde des hemels , en häar
cmloop tot aan het eindé deszelven, eu niets is
verborgen voor haare hitte, Pfalm X IX : 3— 7,
J a uw tyd zal klaarder dan de middag opryzen
: gy zult uitvliegeh, ■ als de inorgenftond
m i t gy zyn.' jo b XI; 17. Gy befchikt de
duisternis, en het wordt n a g t, in den welken
al het gedierte des wouds uitfreedt, Pfalni
C IV : 20. ■ ■ ' '
V . B y het zien’ van den Morgen , Mid-
dag en Avond , heb ik juist aan die Tek-
llen niet gedacht. '
• A. Indien maar aan ' H em , van wien z y
M E N S C H. 235
|etuigenis geeven ’! Dé Mensch ■ fpreekt - veel
van de fchoonheid des iWeders ; maar hoe
zeldzaam ziet hy op tot deszelfs eerfte oori
za a k , dat egter de. ' ziel van alle Befchouwingen
is, Zo gy ü , hieraan gewen dt, eri
er altoos met ' verwondering ■ acht op geeft ,
g e ly k ' men ' den Morgerift' Middag en Avond-
niet anders behoort te befchouwen : dan
zult gy eiken dag opgetoogen ftaan em ve rgeeten
, dat gy 'gisteren dezelfde voorwer--
pen met dezelfde Verrukkingen hebt b'è-
fchouwd ; zo zeer zal uwe Ziel met de
tegenwoordige gewaarwordingen ringenoomen
2 y n . Kom la a t‘‘ ons allé Voortbrêngfelen
in " alle Saifoenen doorloopen, laat óhs
Nagt ' en ’ Dag befchouwen , met al wat ze
onder ons oog zullen brengen.
V . " Wat' zal van die allen onze eerftè
aandagt verdienen nu w y het U itfp an fe l'eil
de Gronden onzer Aárde bezien hebben'?-ft'ft
A . W a t dunkt U ? " ' '
V . W y behqorden , gelyk in onze tweede
Zamenfpraak , te beginnen 'niet ' het „ edelfte
en voornaamfte van alle' Schepfelen , om ,
ve rvolg ens , van hetzelye t o t ‘de minderen
aftedaalen. Is niet deeze Orde goed ?
A. Deeze Orde is goed ! tvy willen'' zé
volgen ä"' en ■ daarom nu met den Mensch
beginnen , die gewis boven alles uitmuñÉ
op Aai'de,
V . W a t
V
: i
ii u.