
■i fti
lili"
I I I .
' (l
i if 7
ii HI ’ a I'.; 1,4
I II'.
* f
V i
■(!: ft iiä if;
• í ‘ " ! Í m¡ ' V
' ’ ? Wi Hi lift
H ii
by - ä::; ] ftil II I PH.. i : ■ : f 'I
K i
2 3 6 M E N S C H.
V. Wat zult gy. veel van hem zeggen?
H y Is misfchien genoeg aan zieh zelven
bekend.
A. Minder dan gy denkt ! Hy , die de
meeste van Gods gefchaapen’ MftTken over
het hoofd z i e t , vergeet allereerst zieh ze lven
5 Wien hy boven alles behoorde te
kennen.. .
V., Ik wil dan gaarne eene Befchryving
aangaande den m e n s c h van U hooren , onj
te zien , o f er zo veele heerlyke dingen
van hem gezegd kunnen worden, gelyk gy
fchynt te oordeelen.
A. Ik zal van hem deeze volgende L o ff
fpraak , vry van alle vergrootlng en vleije-
ry , geeven ! De Mensch is een iniddel-
fchepfel, van God geformeerd , om de w y de
gaaping tusfchen de Engelen en de Dielen
weg te neemen , zweemende zyne Ziel
naar de eerften, doch ■ zyn Lichaam naar
de laatften. Dit Lichaam noeine ik een heerlyk
K le ed , van aarde gemaakt, volgens de
groptfte meetkunde, en , volgens de naauw-
keurigfte regels der beweegkunde, z o keu-,,
rig gevormd, dat men , by de ininfte verandering
, alles eer zou verergeren dan ver-
beteren ; terwyl de Z i e l 'in uitmuritendheid
van Vermögens dit verwonderlyk Lichaam
noch meer overtreft. Door zes byzonderhe-
den , (meer telle" ik er thans niet op) munt
VOORTREFPELYKHEID VAN DEN MENSCH. 237
de Mensch ver boven de Dieren uit , te
weeten —^— door de uitwendige Geftalt
e door de net gevormde Leden ----- -
door eene uitmuntende fraaiheid van Gelaat
----- door een regt opgaande Geftalt
e ------- d o o r f c h o o n e Ve rmö g en s van den
Geest en door de Spraak.
V. Ik zal van de drie eerften, welken de
Dieren ten deele met ons gemeen hebben,
nu niet ophaalen ; het z a l , dunkt my , voornaamelyk
, op de drie laatften aankomen.
A. Weinige »Woorden heb ik noodig, om
U te bewyzen., dat geen Dier in fraaie Ge-
fta lte , in net gevormde Leden , en in
fchbonheid van Gelaat by den Mensch kan
haalen. Op uwe begeerte , zal ik het alleen
van de drie laatften bewyzen , zonder
my te willen beroepen op twee nadrukke-
lyke uitfpraaken, die dit anders geheel kunnen
afdoen. Hebt heerfchappy, zo fpreekt
de Schepper z e l f , over de visfchen der zee ,
en over het gevogelte des hemels, en over al
het gedierte ; dat op aarde kru'pt , Gen. I:
28. welk oppergezag van den Mensch, na
den Zondvloed , op nieuw is bevestigd. Gen.
IX: 2. ’ t Is God , die ons geleerder maakt,
dan de beesten der aarde en ons wyfer maakt ,
dan het gevogelte des hemels. Job X X X V :
I I . De Mensch dan munt uit boven
de Dieren door eene regt opgaande
Ge-
I*
' . ■ Í-
'•4
i i