
H , ‘i
't » '
fi <
I "
5 '
350 e v e n r e d i g h e i d d e k . d e e l e n .
Schoonheid der Ouden ; want de, lengte van
v y f Hoofden , wellte in onze Zoontjes van*
hr^e Qf drie jaaren, volgens deeze Tekening
gevonden wordt , ftemt volkomen overeen
met ,fle beste Kindertjes, welken r a f a e l ,
GUIDO , en.QUESNOYj, Mannen die men no'e-
men m ag , zynde , Konstenaars van den, eer-
llen R a n g , uitgebeeld hebben.
V . Waarom geeft gy my alleen de Evenredigheden
en .den Aanwas in Z o ontjes, in
Jongelingen , cn in Mannen op ? , Gy. vergeet
de Dogters .............
,' A. Ik vergeet ze niet ! Dan , omtrent die
ftuk , dat nieuw en waaraan geen kleine arbeid
vast i s , heeft men het met de meeting
, en bcrekening der Meisjes , Vrysters ,
en Vrouwen/ noch zo ver niet kunnen brengen.
ft Is geno eg , dat g y de opmerkelyke
Evenredigheid en Aanwas der Lichaamsleden
in , uwe Sexe ziet , om het verwonderlyk
Werk van den Schepper der Menfchen
daarin te onderkennen. , ,
V . De Aanwas en Evenredigheid in
Dwergen en Reuzen zal mogelyk niet dezelfde
zyn ? '
, A. Het is opmerkelyk , dat het den meesten
Menfchen, d ie .te kort o f te lang z y n ,
hapert in de Dy e- ei»: Scheenbecnen. In de
eerften zyn deeze Leden te k o r t , ' in de
laatften te lang. L e t hier maar op. Dwergagtige
V/ A S D 0 .» M., 351
ilgtige Menfchen zyn min »wanftallig, gis
z y z it te n , dan als z y ftaan;, want het Bo-
v en ly f heeft doorgaans eene goede Evenredigheid,,
maar. niet , de ; gemelde Beenen:
hierom : gelyken die Menfchen grooter , wan/-
neer z y zitten , dan wanneer zy. ftaan. Om
dezelfde reden zyn ook de Reuzen niet zo
groot in onze o o g en , , wanneer z y zitten :
hua Bovenlyf heeft eene vry : goede Evenredigheid
; maar ftaan' zy , op , .dan- ontdekt
men, dat hunne Dy ë - en Scheenbeenen T e ‘
lang ' z y n . , 1 , . 7
V . Noch é.éne V raag , zo, ft my vryftaat l
Waar van komt het dat d e ' Ledern van
het Liehaam niet »verder, dan, tôt e en e .ze kere
lengte en breedte uitgroeien ?
A. G y wilt zeggen , d a t , by voorbeeld,
de Armen njet^zo lang uitwasfen , tot dat
ze aan den grond raaken; dat één Arm o f
Been niet langer wordt dan het ander ; dat
de Neus nooit zo groot w o rd t . als de
Hand ; dat op de hooiden der Spieren, , op
den rüg van den N e u s , , op de jiikbeenen ,
op het Voorhoofd enz. nooit vet g ro e it, ea
dergelyken meer. Van dit alles valt geene
natuurlyke reden tc geeven.. Den wasdom
van alle Deelen in lengte en breedte heeft
G o d , dopr zekere ons onbekende regelea
in zyne onderhouding, bepaald, en deezea
worden niet overtreden, ; w y l wy.; anders de
fdlQO-
■'r ' ,
■„ l;
t e f !
¡I