
:;ii ■ 1;;
4.6 L i C H Ti
kunnen raaden ! Alle Lichtilraalen könieh
to t ons in regi;e lynen ; maar , zo dra
z y uit eene y le in eene digte , o f uit
eene digte in eene dünner iloiFe loopen,
dan worden z y gebrooken.
' V . W a t is di't gebrooken ?
A. Ik wil zeggen , dat z y eene'
ondergaan. W ilt gy dit zien , fteek eenen
Regten ftok half,in het water : het f tu k , dat
in het water fte e k t, fchynt'dan in uw oog
geboogen , o f gebrooken , om dat ftraalen
daervan uit het dikke Water in de dünne
Lucht , en zo vefcler tot ons oog koinepu
V . Welke nuttigheid geeft d it?
A. ■ Eene zeer groote ! by voorbeeld, het
L ich t der Zon zien w y reeds daardoor,
szelfs als z y , by den op- en ondergang, noch
Ggttien graaden onder de kimmen is ': dus
Jcomt en gaat haer Licht door de breeking,
die in de dikke dampen der Lucht gefchiedt,
längzaam a f en aan : anders zouden w y ,
des avonds , ppverwagt, uit het ‘ helderfte
Licht in de dikfte Duisternis , e n , des mor*
gens , uit de grootfte Donkerheid in het
glansrykfte Licht zo plotfeling geftort worden
, dat geen Menschlyk oog die fchielyke
vefandering zou kunnen verdraagen: ook zou
Jiet ons daarenboven in allen arbeid verwar-
ren. Deeze langzapm aankomende en w y kende
Duisternis en/Ipcht worden de. Mor-
' ' ' ‘ " ' gen*
¥ 1 H T, 47
gen- en Avondlchemeringen geheeten : eene
verwonderlyke proef voorzeker' van de Go<L
lyke Wysheid , Magt en Orde , waarom^
de Heer der Natuur z e lf aan. jon- yraagde:.
Hebt gy yan uwe dagen den morgenßond ge-
boden .2 hebt gy den dageraad zyne plaatze ge-
weezen ? X X X V I I I . 12..
V . Hoe gunftig zyn dan die waarfchquwin--
gen van den körnenden o f van den vertrek-*
kenden Dag , veroorzaakt door dit schemer-
LicHT , gelyk w y , meen ik , dat noemen f
A. G y merkt dit wel o p ! D a n , w y opt-
yangen meer dienftpn doof, die buigipg .der
Straalen. , -
'V . Welken meer ?
A. Zonder dqzelve zouden onze oude Lie-?
den geene Brillpn , w y geeng/ Microseoopen ,1
o f Verrekykers hebben. W y zouden geene;
Maan , ; Planeeten , Diamanten , Spiegels ,
Koleuren en al wat een, geleend Licht v e r-
to o n t, kennen o f kunnen zien. De verruk-
kende Schoonheden der Natuur zouden ver?
dwynen. Alles zou droevig en doodscL
•worden. In onze buizenf, daar het. L ieht
der Zon niet inviel in, regte lyn en , (s'®
hoe zeldzaam is dat ?,}; zou de zwartli©
duisternis heerfchen.
V . Nooit heb ik kunnen denken, dat e c
zo veel afhing van het breeken, en van het
wederornltaatzen deezer Straalen, -
A. Daar
I hi
'i