
IM' ft
í
(/'
- ,J|i
?s H T.
V. En hoe is haare uitzettende o f werkende
kragt ?
A. Z y is , na het Vuur, het geweldigil©
wcrktuig in de Natuur, om zieh zelve van
onnoemlyke vuiligheden te kunnen zuiveren,
pn de verbaazendfte uitwerkfelen voort te-
hrengen.. Laadt haar in een Windroer, en
i y zal meer geweld dan Buskruid doen.
V. Wat doet z y byzonder aan ons.?
. A. Lang en veel is hjerover gegist ! De'
Lucht ontlast, gelyk onlangs eerst ontdekt
is , het Bloed in de Long van zyne overtolligp
hrandbaare deelen (Phlagißon) zonder welks
vermindering w y nißt kunnen leeven.
V . Welke kragt oefent z y pp onze Lie?
häamen ?
, A. Z y drukt ons met een gewigt van meer
dan tweeenveertig duizend ponden, en zou ons
waarlyk verbryzelen, als de weinige L ucht,
die binnen ons i s , haar geen tegendrukking
boodt, waardoor nu alles in evenwigt b ly ft
ftaan, en wy kunnen voort leeven.
V . Na zo veel van deeze wonderbaare
Lucht gehpord te hebben, kan ik nu het
befluit wel opmaken ?
A. Na er hy overwoogen te Iiebben, dat
z y ,, tien Eigenfchappen b e z it, die w y niet
merken, en dat er twee, te weeten, dat wy
zp voelen en hoo.ren kunnen, ons best bekend
z y n , zo zal uw beftüit gemakkelyker
kunnen opgemaakt worden. y .
k T . n
V. Kunnen w y de onzigtbaare Lucht voe*
len ?
A. Voelen w y niet den W in d , en wat is
de Wind anders dan eene fterk bewoogen’
L uch t, die tegen ons aankomt ?
V. De Schepper heeft dan aan één ding
zo veele verwonderlyke hoedanigheden ge*
geeven, om er zeer veele verfchillende en
groote einden door te bereiken ?
A. Ik heb U reeds in het begin gezegd ,
niet. te weeten,- o f w y ons meer over de
Verfcheidenheid dan over de Eenvoudigheid
zyner Werken te verwonderen hebben. Geen
grooter Wysheid kan er z y n , dan ééne zaak
tot veele einden te beftemmen : gy ziet dit
hier elk oogenblik. Wa t meesterftuk is dan
niet de onzigtbaare Lucht ? W y moeten daar*
om onzen Formeerder altyd toejuichen: G y '
geeft het leven, den adern en alle dingen. Hand,
XVII. 2 j. Neemt gy hären adern yveg, zy fter^
%en, en keeren weder tot hären ß o f. Pf. CIV. 29,
. V. Gy hebt gezegd, dat de Lucht Dam*
pen ophieldt, is dan de Lucht niet de Dampkring
z e lf ?
A. Z y wordt. er dikwils voor genoomen;
anders is Lucht en Damp van elkanderen
onderfcheiden. Men noemt den grooten Kring
yan L u ch t, die de geheele Oppervlaktd der
Waereld omringt, d a m p k r i n g , om dat de
Lucht aldaar.de opgeheevea’ dampen -bevät,
ö!i
>-V'\ ■ '
i