
32 s t e r r e n .
ep aarde heftellen ? Job X X X V I I I . §3. HeC
is God , die den Wagen maakt, den Orion,
en het Zevengefternte , en de binnenkameren
yan het Zuiden : die groote dingen dqet, die
men niet doorzoeken kan , en wonderen die men
niet teilen kan. Job IX. 9 , 10. in . welke]
uitfpraak w y volkomen kunnen berusten.
y . M y dunkt , dat ze allen in eenen
ronden fci-ing , ilaan. Is dat wél gefchikt ?
A. Uw gezigt bedriegt U hierin ! Z y
Itaan , de eene al verder dan de andere ,
van ons af. Laat ik dit voor U ophelderen.
Wanneer gy uit een Dorp op eene groote
Hei k om t, welker einde met Boomen be*
plant is , fchynen de Boomen , even gelyk
de Sterren , in eenen ronden kring te ftaan;
doch , voortgaande en digt daarby komen*
de , zult g y ligtlyk uwe, dooling ontdekken.
V . Z y fchynen iny .egter toe zeer verwarft
geplaatst te zyn in de ruimte des
Uitfpanfels ?
A. Gy zegt . de waarheid ! Z y fchynen
verward te zyn geplaatst ; w y l de pene
verder dan de andere van ons en van
de overigen afftaat ; doch kon ik U
opheffen tot in het middelpunt van het
Heeläl , ’ t geen wy nu alleen maar van
ééne zyde bezien , gy zoüdt er de ge-
regeldfte orde in bemerken ; want God
heeft de hemelen met verftand gemaakt. PL
C X X X V I . 5. V . Ver*
E R R E N. 33
V. Verfchillen z y niets van elkandcren ?
A. Ja! in Grootte en in Helderheid, waar-
op de aandagt van p au lu s pok heeft ftil ge-
Itaan. De eene fter verfchUt in heerlykheid van
de andere fter. i Kor. X V .4 1 . W y mögen
daaruit befluiten , dat de eene niet alleen
grooter is dan de andere ; maar ook verder
o f nader by ons ftaat in onmeetlyke wydten.
V. Zouden alle Sterren gefchapen z y n ,
om alleen voor ons , en wel alleen des
nag ts, te flikkeren ?
A. Indien dat zo ware , dan moesten
w y ze allen altoos zien ; o f , als God
er eenigen wegnam , moesten onze nagten
donkerer worden , ’t geen , aL4 gebeurde
dit laatfte , zo niet zou zyn.
V. Alles i s ' immers voor den Mensch
gemaakt ?
A. Wie heeft U dat ooit geleeift? Wie
U zo hoogmoedig doen denken ? Ik wil
het niet gelooven , nog zo laage denk-
feeelden van den wyzen Schepper maaken !
V . De Zeelieden en de Reizigers te lande
trekken immers, ’s nagts, de grootfte nuttigheid
van de Sterren ? Hoe zouden ze door
den grooten Oçeaan komen, zo ze n ie t, by
’ t gemis van de Zon , de onveranderlyke
Noordfter zag en, o f middelen hadden , om
derzelver ftand nagenoeg te weeten ?
A. Dit betwist ik U piet ; maar om
I. DEEL. C d e r
4 li