
f?
SS È o N, 2 b N. 3Ì>
Iti
van o n s , op dat we van koude niet verfty?
v e n ; obk niet te digt , om ons niet te Ver?
branden. — z y meet voor ons d'e T yd en , de
Jaaren, de Dägen, en de Uuren a f , het geep
ons elk p Q g e n b l ik zp wél te pas komt, ------
.±Y t r e k t , ieder m in u u t, millioenen tonnen
W a te rs in onzigtbaare ‘ dampen op , die ln de
W o lk e n , wplke de H. Schrift zeer fraai de
ßesfchen des hemels noemt , Job X X X V I I I ,
37 a PPgUegd, gezuiverd, bewaard, eh daar-
na , over de brandende Woestynep en ovef
de volksvolle Kpningryken der Aarde , in re?
gen worden uitgegooten, ------- zy v e rlieh t,
zuivert , vefwärmt , droogt en doet alles
groeien, - — z y geeft leven en beweging
»an Menfchen en Dieren, ■-*— z y geneest
de kranken , vervrplykt de droevigen in hun--
s e fombere uuren , en bewyst pns nog meef
.andere dienilen , welkep onbekend zyn, AL
Je welke zegeningen, myns pordeels, uit?
D.epmend fraai, getekend ■wprdeii Ih de wpor?
jdep van mpses: God dan maakte die tw'ee grooi
p lichten I dat groeie licht tot heerfchßppye des
d a a g s e n dat kleine UcM tot heérfcháppye des
nachts: ook de ßefr'en. E n God ßeldeze in hei
Uitfpanj'el des hemels, om.licht te geeven op de
aarde, en om le heerfchen in den dag'en in 'den.
ß a c h t , en om /clieiding te .maaken 'tusßhen het.
licht en tusßhen dé duisternis, en God zag. dat
M t goed war. Gep, JU I6ri8, Eenigen
vap
van die diéns'ten kènt gy ; hoewel ik v re e z e ,
dat g y , door lou'tere onoplettenheid , dui-
zendmaal de Zon hebt gezien, zonder derzel-
ver andere nultigheden te bedenken , ep de
rUiPifte goedheid van uwen Formeerder daarin
te erkennen en te looven. ------ Over wieh
'ftaat zyn licht niet op ? vterdt oudstyds met
zo veel regt gevraagd. Job. X X V . 3. En sa*
EOMO wees ons zo verftandig naar dit fchoo-
ne Hemellicht. Ook fyst de zon op, in de zon
gaat onder, kn zy hygt naar haare pìadtze,
daar zy oprees. Zy gaat nadr het Zü iä en \
tn zy gaat om naar ’ t Noorden, Fn , onr
dat z y de oorzaak der Winden is , voegt
hy er in éépen adein b y : de wind gaat
, ftéeds omgaande , en de wind keeft weder , tot
zyne ö'mgängen. Fred. I. 5 , ö.
V. Zy moest dan nimmer ondergaan , om
bPs altyd te Vermaakep en nu t te doen.
À. Zopdb g y dan begeeren , dät de andere
Inwööners der Waereld in ebnen eeu*
IVigep droevigen nagt zbud'en zitten te
treuren ? Zöud't gy , geene duisternis öp
dep vèrèischtep tyd krygende , ' ilaapen
kunnen ? Xou z y , altyd fchynende , dit
deel der Waereld niet uitmergelen door
ihMre Lètte , en zou niet het ander deel ,,
len zelfd'ep tyde , llerven van koude ?
V . Wa t VQ o rd ee l d o e t ze ons by d o n k e r ,
nnstig, betrokkep, kpud W ed e r, w a n n e e r w y
Laar Uiet ziep ? C 4, A. Ook