
• • i
A. D a ( de diepilen in ons Vaderland, uit
Klai beilaa-nde, mogelyk niet verre van de
. oude Grondvesten der Aarde zullen liggen.
V. Zo veele nieuwe dingen wekken myne
verwondering.
A. Gy ziet er zekerlyk u i t d a t de Aarde
, die in zulk een kleen d e e l, als ons
Vaderland is , zeer groote fchokken ondergaan
h e e ft, geen eeuwig beftaan kan gehad
hebben ; en dat de Almagtige , in
weerwil deezer groote Veranderingen', al-
dus een fchoon vruchtbaar Land voor ons
gevormd , en bewaard heeft. Door alle
deeze verbaazende Gebeurtenisfen moet bn-
gctwyfeld onzen Geest getroffen worden.
V. Wat hebt gy er noch by te voegen ?
A. Niets meer ! Ik wilde U alleen , door
deeze korte Schets , een denkbeeld van de
Gronden onzes Vaderlands geeven. Hier te
Wfoonen op zulke verwonderlyke opgehoogde
Aardvloeren , en daarvan geheel onkundig te
zyn , kan ' ik niet wél in Ü verdraagen.
V. Ik dank U voor elke pooging , die g y
doet tot vermeerdering en opheldering van
myne kennis; dan verldaar my nu de Sto ffen
, die onze Gronden uitmaaken.
■ A. W y geeven onze Gronden den algemeenen
naam van Aarde ,• doch het geen
men eigenlyk Aarde noemt, is in zyn aart
een onvennengd wezen , moeilyk te vinden ,
vast 5
v a s t , droóg , vruchtbaar , bryzelachtig, niet
door lucht o f vogt te ontbinden. Men heeft
veele foorten van Aarden, meest vermengd ;
want van de’ vereeniging der zuivere Aarde
met Olien , Z w a v e l, Zouten enz. komen de
verfchillende foorten van zamengeftelde Aar-
den voort.
V . Welke foorten ?
A. Ik kan U noemen de k l a i , waarvan
w y veele foorten hebben , als Klai uit den
Ysfel by Zutphen en Gouda , uit de Lek ;
uit de M aa s , enz. ’ t Verfchil beftaat in
de fynheid en vetheid der deelen , welke
vetheid veroorzaakt wordt door een fyn
aardsch ilib , dat zieh uit de wateren af-
fcheidt, en , gbpaard met eenen zv/avelag-
tigen o lie , zieh vereenigt met de K la i ,
welke , deeze vetheid beter dan ’ t losfe
Zand en de Aarde bewaarende, eene ongemeene
vruchtbaarheid geeft.
V . Waaruit kan m y dat blyken ?
A. Uit alle Landen , waar men de Klai
vindt ! Is niet de lustige Beemfter, in Noordholland
, vrucbtbaarer' dan de zandige Duinen
aan de Noordzee ? Geeft niet de vrolyke
Zoom der Veluwe , hier vóór ons te zien ,
heerlyker Graanen en Vruchten dan deszelfs
dorre Zandheiden , gindsch gelegen ? D it
heeft plaats in ons geheele Vaderland , ’ t
geen één opflag van ’ t oog Ü gemakkelyk
- kan leeren. N 3 V. Wat
Jl