
p e l
S44 G B 0 E.
in één Land , ik meen omtrent de W o lv e ii,
in Engeland gelnkt is,
V. Is er dan zulk eene naauwlettende,
zulk eene wys , beitierende Voorzienigheid
.omtrent de g e b o o r t e der Menfchen?
A. Naauwlettender dan men ooit heeft ge- .
dacht ! Men heeft , by voorbeeld, noch niet
Jang geleden , ontdekt, dgt er 21 Zoonen
tegen 20 Dogters , dat is , lo y Jongens
tegen 100 Meisjes gebooren worden - —
dat er onder de 65 tot 70 Kinderen één
paar .Tweelingen voorkomt ------- dat- ejmeer
Zoonen dan Dogters in hunne kinds-
heid fterven; doch d g t , omtrent het twin-
tigfie ja a r , dat is , omtrent de huwbaar-
h e id , het getal der beide Géflagten gelyk
is , op dat ieder Jongman eene V ry s te r , en,
elke Vryster, eenen Jongman ten echt zou
lainnen vinden -----? , dat alle Huwlyken,
doot een gerekend , vier Kinderen voortbrengen
--— - dat er 33 Weduwenaafs tegep
48 Weduwen zyn ------ dat e r , in leder
ctmaal, omtrent tweeentagtig duizend Menfchen
fterven , en dus byna 60 in elke ini,
n u u t , o f één in elkeii polsilag : zo veranderlyk
is alles ! ----- - Dat er egter noch
meer gebooren worden , zynde hec getal der
Stervenden tot dat der Geboorenen , als 10
to t 12 o f 13 , o f als 100 tot 120 tot 133 ;
©m , dgt ®r 5 mogelyk, noch geen vierde dee|
" ' V3*
W P ; o M. 345 ,
.van de Menfchen op de Aarde i s , die er
op zouden kunnen leeven. ----- Gaa nu dit
alles eens aandagtig en bedaard na , en zeg
my dan , o f er ergens in de Waereld een
grooter bewys der Godlyke Voorzienigheid
te vinden is ?
V. Deeze opgaa f, waarvan ik te voordn
nooit hoorde, en, er ook nooit aan d ach t,
verbaast my geheel ! Ik meende, dat er
geene byzondere bepaaling, vooral niet eene
zo naauwkeurige, omtrent dit ftuk plaats
hadt, Hoe ellendig is niettemin de jonge
Bewooner der ‘Waereld ] »Binnen weinige
Maanden hebben' de jonge Dieren geene
zorg meer noodig, en. in vier, o f vy/Jaaren
raaken zy tot volkomenheid : doch de arme
Zuigeling heeft er zestien o f agttien Jaaren
toe noodig! Is dat eene proef van de God-
lyke Wy sheid? Heeft dus niet .een Dier
v e e l'b o v en den Mensch vooruit ?
, A. Neen ! Hebben w y meer tyds noodig,
om tot vollen wasdom te komen , zo ver-
goedt- , de fteeds blyvende tedere genegen-
heid onzer Ouderen jegens ons deeze traagheid.
. Ook zyn wy tot een verhevener oogmerk
dan de Dieren beftemd, en onze redelyke
Vermögens hebben zo langen tyd
noodig, om , onder het oog onzer Oude-
.ren , ontwikkeld en verbeterd te' worden.
V, Was het dan niet goed , dat pnze Kin*
deren,
7'
J.
' I'll
X'.
■.'! j- I'
»,
r o t e " '
‘ " 'F
F l i