
u h
1*4
i ' ’
li: i| ; i 1 ■
IC
^ 1ÍÍ
F ' I
;(: |i
"I 1
1 I
■ 1 'i 'i6
l i
lui ^
1 *
:
J;« ,
M :
' i -
-^1
"3
.'I
V*
I :3li
1 . 'Í
,r, f■/';
F 'i
A l
■ '4
im
zyn , om den zwaaren last des Licfiaams ^
ook fomtyds met veele andere ponden vermeerderd
, vrolyk en ongefchonden tc kühnen
uitilaan.
. V. Dus hebt .g y my eene Schets van dc
Godlyke Wysheid in ’s Menfchen Lichaam
gegeeven ?
A. De HUID fchiet er noch overig ! ------
Noein dezelve eenen keurigen Overrok', die
over het geheele gewaad des tederen L ic haams
zeer wél past. Met vel en vleesch hebt
gy my bekleed , dus drukte j o b dit uit. X:
I I . -------- De Opperhuid is een dun Vlies ,
bezet met Schubben , zo klein, dat eera Zandkorrel
er wel honderd en vyfentwintig duizend
kan bedekken, waardoor mogelyk de Huid
wit fc h y n t :; doch de Schubben , omtrent den
Mond en de Lippen , maar even elkander raakende
en niet overeen liggende, zyn die
deelen rooder , wy l men er de Bloedvaten
doorziet. —— Onder deeze Opperhuid ligt
eene tweede H u id , en dus heeft het L ic haam
een dubbel dekfel. ------ Het buitenlle
is dat zagt wit kleed , dat een blaar wordt ,
wanneer men zlch brandt : het »binnenite is
roodagtig , teer , dat aan geraakt zynde zeer
doet. ------ Het .eerfte heeft geen g e v o e l,
en dient alleen maar om de onderiiggende ge-
vodige Huid en haare Zenuwtepels wyslyk te
befchermen ; indien h e t , over het geheel ge?
nomen ,
nomen, noodig is deeze" twee Huiden zo
zeer te onderfcheiden. De waare ' Huid
is veelal vry d k en vast. ------ Onder de
Huid liggen veele onregelmaatige ^ Cellet-
jes , o f , gelyk ik noemde, een weeffel van
V lie z e n , dat vry dik is , en de vetftoife
vergadert, welke dient tot een zagt kusfen
voor fommige deelen, o f het vult eenige
ledige ruimtcn , en lenigt elders verfcheiden?
inwendige beweglngen , o f maakt de uitwendige
Lichaams gedaante fchoon , p o e zeüg ,
en bevalüg. ------ Ook is het Vet noodig ,
om te verwarmen , en , als men geen voedfel
krygt , om het,: Lichaam eenigen tyd te
onderhouden.
V. Valt er hier niets meer op te merken ?
A. Noch eene zaak , ik meen , de z w e e t -
g a t e n der Huid , die , tusfchen de Schubben
der Opperhuid, met het Microscoop ,
als Bronadertjes gezien worden, in welker
middelpunt men helder Water gewaar w o rd t,
dat , z o ' dikwils als men het a fv e e g t , telkens
weer ontfpringt. Zyn er tweeduizend en
zestien millioenen Zweetgaaten in ons L ic haam
, waardoor , elk oogenblik , veele ori-
nutte en zelfs fchaadelyke Vogten ult hetzelve
wegvliegen ; dan is het van veel belang
niet te weinig o f niet te veel uit te
waasfemen. — — Deeze uitdamping wordt
veroorzaakt door de binnenwarmte , en door
V 3 de
-•
i h .
ii:
I ll1