
m/
r í ' i!
I Pi
f t :.P
ft
/!
gedeelte onzer Vruchten en, Graanen aan de
vlammcn op te öfteren, o f ,op eene andere
w y z e te vernielen. D i t . alleen is genoeg ,
om ons nice altoos in eenen Zomer te doen
leeven. Billyk dan hierin de Godlyke fchikking
, die zo veel Wysheid en Goedheid
ademt.
V. T n de WINTER ?
A. De Winter heeft ook zyne aangenaam-
heden ! De ftille ontkleede A a rd e, die van
haaren arbeid, in den Zomer gedaan, ru s t ,
en zieh door Vorst en Regen tot nieuwe
Vruchtbaarheid heimelyk bereidt , behaagt.
Z y heeft dris deelen des jaars gearbeid , en
verkiest niet meer dan eert vierde, dus eenen
korten t y d , om zieh te herftellen.
Eenige Boomen en Planten , als de T a x is ,
de Laurier , de K lim öp , de Denne- en de
Jeneverboomen blyven zelfs dan groen. Er
hangen eenige Bezien. aan fommige Boomen
, door den Herfst bewaard voor de in
den Winter nieuw aankomende Vogelen , en
zelfs bloeijen er dan eenige Planten. Overweeg
dit , en zeg my dan , o f het Gelaat
des Winters wel zo treurig i s , als men
doorgaans meent ?
V . Niets minder zult gy , mogelyk , ook
van de l e n t e zeggen ?
A. Waarom minder ? Alles , ' wat dood
fcheen , begint daarin te herleeven. Het
kbukoude,
g u u re , droevige Weder trekt af.
Menfchen en Dieren, deswege opgeilooten
in wooningen , o f fchuiiende in hoolen , komen
te voorfchyn ; de Waereld krygt een
nieuw gewaad ; de Stormen ftillen ; de Re-
genvlagen verminderen ; nu en dan krygt
men eenen fchoonen Dag ; de Vogelen beginnen
te zingen ; en in de Wateren zelfs
ontdekt men een nieuw leven. Verbaazende,
verandering ! die i k , hoe ik ze meer z i e ,
hoe ik ze langer b e le e f , met grooter verrukking
befchouw. God vernßeuwt het gelaat
des aardryks Pf. CIV: 30. Hy g e e ft , telkens
, het lesen , en den adem en alle dingen,
Hand. X V I I : 25.
V. Grooter loffpraak over den , z o m e r ver-
ivagt ik egter van U.
A. G y begrypt zeer w é l , dat lange heldere
Dagen ; korte , niet geheel duistere
Nagten in ons Land ; zagt warm Weder ;
zoele Winden ; eene hooge fchitterende Zon ;
groene Velden ; bladryke , bloeiende , o f
vruchtdraagende Boomen ; tallooze Bloemen 4
lieflyke gezonde Geuren ; graazend Vee ;
klinkende Stemmen van allerlei Pluiingedier-
te ; fnorrende Infeden ; en de nieuwe Vro-
iykheid , die door zo pragtige vertooningen
in ' ons. verwekt w o rd t , niet anders verdie--
nen dan de hoogfte loffpraak over Gods Orde
, Magt en Heerlykheid. Gy krooht, zo
P 3 fraai
f