
n
i
l>
1 31
1
]i . '
;
3<5 s t e r r e n . z o n .
die ons altyd bctaamen. G y weet nu
genoeg van de Sterren: laat ons laager afdaa-
ien, en andere Hemelfche Lichten befchouwen.
V. Welken eerst ? '
A. De geenen , die het meest in ons
oog vallen , zyn de Zon en de Maan ;
nadien w y "niet gewoon zyn onze A a rd e ,
als den der Hemelfche Lichaamen , aan te
merken , hoewel z y er indedaad toe behoort.
V . Befchouwen w y eerst de Zon ?
A. Zeer gaarne ! want hoe menigmaal ik
eene opgaande z o n befchouwd heb, zie ik ze
nogthans, altoos met een nieuw vermaak, uit
het Dosten te voorfchyn komen , om den
grooten kring a f te loopen, waarvan w y haar
alleen de helft zien afleggen , als z y uit
het Dosten op en in het Westen ondergaat:
de andere' helft ziet het ander deel der
Waereld onder onze voeten.
V . G y hebt dan de gewoonte van vröcg
op te ftaan ?
A. W y hebben geene W e t ontvängen, hoe
vroeg o f hoe laat op te ry z en , dewyl ze on-
noodig was. De Schepper leert ons dien
tyd door de aankoinst van den Dag en van
den Nagt. W ie derhalven laat op b l y f t , en
dus ook laat op ftaat, ' luiftert niet naar deez
e les : hy verzet zieh tegens het oogmerk
van zynen Maaker: hy berooft zieh van veele
aangenaamheden der Scheppinge, en doet
zelfs
Z O N . 37
z e l f s nadeel. aan zyne gezondheid. Die gewoon
is vroeg uit het bed op te ryzen ,
zal zieh vrolyker en lustiger , dan een
ander , , die laat opftaat , bevinden. , ,
V. Wat doet gy dan, als gy , des zo-
mers o f des winters , zo vroeg opftaat ?
A. Na het Gebed , is , des zomers ^
myn eerfte werk den Hemel te befchouwen.
Is de Lucht hblder , en zie ik de Zon
uit de kameren van het fchoone Dosten
komen , ,dan juicht myn hart over 'dat
pragtig Verfchynfei. ,, We lk eene. Maje-
„ fteitj zeg ik , welk een Luister! welk een-
„ Licht! welke gloeiend roode, purpere, • o f
„ geele met wit en zwart doorniengelde Ko-
3, Icuren ! Die haar formeerde, is ook myn
,, Maaker .en Weldoenef ! Hy heeft het
„ licht en de zon bereid zb' zinge ik
eenen ouden Dichter na. Pf. L X X IV . lö.
V. Verwondert gy U zo fterk over
dit Schepfel ? ' ,
, A. Gewisfelyk ! Toon mÿ één ’ heerlyker,,
één dat pragtiger is, o f mèer nut doet. De'ge-
heele Waereld is allés aan hetzelvé verichuL .
digd: npemwat gy w ilt, ik'zalhet'U bewyzèn.
V. Eén ., dat meer nut doet ? .
A. .Ja !' D e 'Z o n . is al hynk'zes duizend jaa.-
ren oud, en heeft zonder tus.fchenpoozen gë-
fchee'neri , ' doch intusfchen hiets van haare
kragten verlooren, —— z y ftaat niet te verre
C 3 van