
P' '
I
■
HV
■
-4
Iter
7 ¡
'
V
I '■• r
i=i 7
\
If
i ' ’
N
11
:í :§
A ite (tel
iU/
aanroeren , hoewel het van veel belang voor
Ü i s , daarin volkomen bedreeven te z y n ,
zo gy immer een Regent van het Vaderland
wordt ; zal i k , om er U een denkbeeld van
te geeven , dien van den Rhyn aIJcch leeren
kennen. Van Eminerjk tot Nimwegen
valt die fchoone Stroom twee voeten op em
uur gaans : van de laatile Stad tot Thiel
één en àrie vyfde van éénen voet : van deeze
plaats tot Bommel éénen voet : van daar tod
Gorinchem fchaars éénen voet : en van de
laatile vesting tot de Zee behoorde de Val
eenen halven voet op het Uur te zyn , doch
ze is nu tot ons ongeluk veel minder.
V. Welke nadeelen komen dan hier uit
voort ?
A. De gezegde fchaadelyke Verhooging
der Rivierbedden door den beletten ftroom
en door de zinkende ilibben , , nevens’ het
verengen van den „mond der Maaze;, zyn
nadeelen genoeg.. ^ y geeven niet dan zeer
kommerlyke uitzigten , ,’ t z y van overvloe-
diger overftroomingen , ’ c z y van; het ver-
ftoppen des monds der, M a a z e , ft Avelk. onzen
Koophandel aldaar den . doodfteek, ■ zal
geeven. • , ’(
V. Zou een Eivierbed , zo fchielyk verhoogd
kunnen worden ?
A . Om U daarvan te overtulgen , zal ik
inaar één voorbeeld aanhaalen.. D e Bedding
van
van de Lek by Ameide Is , in vyfentwintig
jaaren , vier en een halven v o e t , wegens de
gezegde zinldng der Slibben en de vernaau-
wing der Riv ie re , gereezen.
V . W e lk eene hoogte ! Dan , hoe was het
voorheen met onze Rivieren g e fte ld ? ,
A. Tusfchen de X en X IV Eeuw heeft
men ons Vaderland begonnen te bedyken ,
dat i s , zo veel als in Kelders rondom afte-
ftuiten , niet denkende , hoewel de Landen
te vooren , door dit kostelyk Silk van ft on-
bedwongcn vry heen ftroomend Water , des
winters , zigtbaar waren gemest en gehoogd ,
dat dit Silk door ft bedyken gemist zou worden
op de Landen , en dat de Rivierbeddin-
gen daardoor zouden ryzen (ge lyk w y nu
helaas ! z o duidelyk zien) en , eindelyk , dat
de dus benaauwde Stroomen , ten laatften ,
wraak zouden neemen over deeze geweldige
influitingen.
V . W a t leer ik hieruit anders , daa myn
Vaderland te beklaagen ?
A . Het kiaagen baat weinig !
V . Zyn er dan geene Hulpmiddelen hier
tegen te bedenken ?
A . De Hulpmiddelen ter verbeteringe zyn
nu wel moeilyk , egter noch mogelyk ! Dan ,
leer hieruit de ydelheid der Menschlyke
vooruitzigten , o f Rever de waare nadeelen
der onweetenheid in de Natuurkunde, wel-
D d 4
m
i i S