
Il . - r
i, 5 JÏ tí ' ' )! ;S
• •
iV:
I' t
o f g ew r ig t, om dat ze zieh tot de vomiing
yan d e^praalc, en tot de om wending der
fpyzen , onder het kaauwen , iq allej-leie gedaanten
moet fchikkcn. Z y js eerst voorzien
inet een faekleedcnd vlies , vql gaatagtlge
indrukfels, en bezet met eene fyne hairag?
tige íto ffe , tusfchen welke de Zouten van
Ipys en drank zieh zetten , op dat w y ze
wél zouden proeven : daarna volgt een ander
y i i e s , bevattende de tepeltjes yan de Smaak?
Zenuwen. Dus liggen er twee vliezen o f
rokken boyen op de Tong ; doch z y gaan
niet verder dan tot derzelver rand , waar ze
verdwynen ; want onder de T o n g , zyn ze
onnut 5 waarom dat lid aldaar van een an?
der maakfel is. — r- W y l z y yeelp ruim?
te tpt T e t kaauwen , . tpt het fpreeken , en
tot het zingen moet hebben^ is ze gehuls?
vest in gene grqote Holilgheid, pmringd
van veele vogt? en flymloozende Klie ren,
om glad en beweegbaar te blyven , hebben?
de het Gehemelte tot een klankbprd vpor de
ftem. Z y dient toch niet alleen , pm dß
fpys den Tanden tot vermaallngp tpetevoe?
jen , en daarna door eene terugftootjng ter
floorzwelgingß te fchikken ; maar ogk tpt den
Smaak, gt) tp,t de Spraak ^ dos ?;y gns drie.
pitmuntende dienstgn b ew y s f, eerst tot le-
yenspnderhopd, daarna pm pns pangenaame
te geeypn, en , ten deiflen, om
•pnze gedachten aan anderen mede te deelen,
D e verheven God fchaamt zieh des niet',
zieh voor den Maaker der Tonge te verklaaren
: Wie heeft den menfche den mond gemaakt?
Ben ik het niet, de Heere? Exod. IV: i i . En
jAcoBüs, die groote Meester en Uityinder der
fchoonfte Gelykenisfen , kon niey nalaten aan
dezelve te gedenken , en by die gelegen»
held eenige fraaie JZedelesfen te geeven.
Z i e t , zegt hy , wy leggen den peerden toomeii
f n de'monden, op dat zy ons zouden gehoorzaamen
, en wy leiden daar mede haar geheel
lichaam om. . Ziet ook de fchepen , hoewel ze
zo groot z y t i, en van harde winden gedreev
e n , zy worden omgewerid van een zeer klein
roer, -waar heenen 6ok de begeerte des ßierders
wil; Alzo Qok de tong is een klein l id , en
roemt nogthans groote dingen. Z i e t , een klein
vuur hoe grooten hoop houts het ontfleekt. De
ton g 'is ook een v u u r , een waereld der onge-
regtigheid: alzo is de tong onder onze leden'
geßeld , welke het geheel lichaam beßnet, en
ontfleekt het rad onzer geboorte , en wordt ■ ont-
fleeken van de helle. Want alle natuur beide
der wilde dieren, en der %ogelen , beide der-,
kruipende en,der zeedieren word getsmd, en is-
getemt geweest van de menfchelyke natuur.
Maar de tong kan geen mensch temmen, Zy is'
een otlbedwinglyk kwaad , vol van doodelyk
fenyn. Door haar Iqven wy Qod den Wader-m.
m ■m
t e f *
f i ß L -