
•Il;
zieh weer by de r u s t , waarvan bet k om t,
dat een Mensch y die den geheelen dag heeft
g ew e rk t, o f maar geitaan , en gegaan , ’s a-
vonds korter, en ’s morgens na den flaap langer
is , dat is , 7,0 lang als hy te vooren was,
V . De SCHENKELS , mecn i k , verfchillea
ook van de Ribben en Wervelbeenderen ?
A. Zekerlyk ! om dat ze eene andere plaats
moesten hebben , en tot een. ander gebruik
dienen. Het geheele Lichaam moetende draagen
, behoorden z y vaste pilaaren te z y n ,
en daarby geleed ; w a n t , was er maar een
geheel Been van- de Heup 'af tot den Hiel
toe , hoe' zouden wy ons dan kunnen krom-
m en , o f hoe f t y f , traag en bezwaarlyk
zou onze gang zyn ? Om dan het Lichaam
to t den arbeid te kunnen fchikken , en ook
vooral om te gaan zitten , valt er eene
eerjie Bulging in de Heupen. Om te kun-
nen knlelen , dat dikwerf in den arbeid noo ■
dig i s , ook om gemakkelyk te kunnen gaan,
'cn om zieh te kunnen nedrzetten , komt er
eene 'tweede Bulging in de Knien ; doch dee-
z e gaat naar vooren , terwyl de andere naar
agteren valt. Eene derde Bulging heeft alleen
plaats in den Hals , die in onzd wille-
keur ftaat: ze gebeurt nieest naar vo o ren ,
om dat onze arbeid dat vordert ; zeldzaam
naar agteren, dan wanneer wy gorgelen,
o f paar hooge dingen zien.' Nog valt er
eene
eene vierde Bu lgin g -längs den geheelen Ruggegraad
, die regt maar voor , en naar agter
kan gekromd worden. ------ Eéne byzonderheid
omtrent het maakfel der Schenkels vei-
geet ik. Z y zwellen aan den top , en
verkleinen aan den grond , om den kloinp
en de zwaarte te verminderen, en tevens.
de fchoonheid ' te vergrooten.
V. Keuiige en w y ze Formeering Indedaad !
dan ,x gy zeide , dat de Beenderen in bewe-.
ging gebragt worden ..door de Spieren , hoe
begryp ik d it?
A. De Spieren zyn in ons Lichaam vee-
lerlei en aanzienlyk ; want al wat w y eigenlyk
vleesch gewoon zyn te heeten, is
Spier, en verrigt haaim werking. Dus beftaan
die Deelen van ons’ Lichaam , welken ,
geiyk Armen en Beenen , voornaamelyk tot
beweging gemaakt zyn , genoegzaam geheel
uit Spieren. Z y zyn meestal langwerpig,
dik , vleefchig in haar midden, naauw toeloopende
aan beide einden. Deeze einden zyn
ook van een digter en vaster maakfel. W o r den
onderfcheiden met den naam van p e e z e n ,
en zyn vast ingeplant in de Beenderen , die
door de zamentrekking van ’ t lichaam der
Spier tot elkander getroldten worden. De
kragt deezer Spieren is zo g r o o t , dat , wanneer
men , by voorbeeld , een gewigt van
eenënvyftig ponden aan den Elleboog ophangt,
T 4 , -
■
f