
PI • ».
(! I 3|Ji 5/
'ü i 7 7 íA i ir A
' i á'il!! :" xí L F !
1 31 '* » ;
1I
j.A
S ! í//V.X;;»! íiiHti.
J j ' X r F : l r ( I*; i dii ií-rl ■ k,'- /
¡ r i f x : ‘ x , í i i K ks: Lxixiw 3."
M t . L | F ’;i Isl f ; : F i x -
^ X -
í í i « í
llfií *-i| g r ■ j a F
1'^ '’ teil í'-i - ■ ' í h ■/ ■1’
'J l j ». 4 ;^I| *px'|fy ." i ^
te'
.5 I , í ,
om w y ze redenen , voor ons verborgen gehouden
zyn, W y weeten , by voorbeeld,
niet , welk het wezen der Ziel z y ; wanneer
dezelve gefchapen is , ' o f wordt ; op
welken tyd de Schepper dezelve met het
Lichaam verbinde ; waar ter plaatze z y in
hetzelve woont ; hoc z y op hetzelve werkt ;
hoe door het Lichaam op dezelve gewerkt
wordt ; en mogelyk ook niet , met een mer-
kelyk g e vo e l, het juiste tydilip haarer fchei*
dinge uit dit ilerfelyke Huis.
V. Zyn w y zo byster onkundig van deeze
zes voornaame zaaken ?
A. Ja ! doch ik kan my zeer wél met die
onkunde vergenoegen ; want wat nut zou ik
uit die kennis trekken ? Ik vertrouw zo vol-'
komen op de Wysheid en Goedheid van mynen
Schepper , dat hy my gewis die zes
onbekende dingen geleerd zou hebben , o f
de ontdekking toegelaaten, indien ik er een
waar belang in hadt,
V . Stelt gy U niet al te ligt te vrede ?
A . Niet te ligt in dingen , die gekend
kunnen w o rden ;, maar in ftukken, die boven
ons bereik gaan , pynige ik my zelven
niet onnuttelyk : ik martele myne Vermögens
niet a f met onderzoeken, noch verfpil-
le den tyd , dien ik tot veele andere nuttigere
dingen beter kan befteeden, aan zo?
danige. zaaken,
V , Waar-
V . Waarom weeten w y dezelven niet ?
A. Volkomen kan ik .U dat niet verklaaren!
W y weeten ze niet , o f om dat die kennis
,ons onnoodig is ; o f , mog e lyk , om dat ze
boven onze bevatting gaat ; en misfchien,
om dat wy , die ons op de kennis van andere
dingen zo ligt verhoyaardigen , hier zouden
leeren pns te vernederen , wanneer w y ,
gelyk n u , op ons zelven ziende, onze on»
weetenbeid omtrent onze eigen’ Ziel zoudeñ
ontdekken. , „
V. Wanneer ziet men de eerftelingen der
Kennis in de Zielen?
A. Vóór de vier Weeken na de geboorte ,
Met men byna nooit de eerfte blyken Fan
Kennis in de Kinderen ; hoewel z y die kunnen
hebben , zonder dat wy het weeten. In
een’ zekeren zin kan men hier zeggen : de
mensch wordt als een veulen eenes woudezels
geboren, Job XI: 12. Dan', eene wonderbaa?
re Werkzaamhsid is , naar het wys oogmerk
van den Allerhoogften, den Kinclercn inge-
fchaapen, en begint zieh wel dra te oefe?
nen, Z y hebben, in de drie ecr/ie jaaren ,
meer te doen met leeren , dan in eenig an?
der tydperk van hua leven.
V . Zyn niet de Zielen der Mannen verfchil?
lende van die der Vrouwen gefchaapen ; o f
komt al bet Onderfcheid, dat w y in dezelven
vinden 5 uit het Geftél hynner Lichaamen,
ypgrt A? G y
feil
il