
Í?J ivft
D E R D E
Z AM E N S P R A A K
O V E R
D E L U CH T E N D E V E RH E V E L IN G EN .
Lucht. Dßmpkring. Regpn. Wind. Luchtsge-
Jieldheid. Koude. Ts. Vorst. Hette. Saifae-
nen. Onweer. Donder. B lixem.. Weerlicbt,
Vuurhallen. Vollende Sterren. Zeelichtjes. .
Zeevlammen. Noorderlicht. Regenhoog.
Byzonnen, Bymaanen, Krijngen. IfoQ-
zen. Houwmouwen. Roedeii. Sneeuw.
Hagel. Mist, Daauw. Honing'-
daauw. Rym. Tzel. Opdoemen
van Zee en Land'. Wonderen
' in de Verheyelingen.
11 Vraag, jV f Ogen wy n u , na de Befpiege-
ling der fchbone Hemeilichten, uit dc
hoogfte Gewesten op de] Aarde daalen, om
onze Befchouwingen daar te beginnen ?
A n t w o o r d . Laat ons dit doen, zonder
egter als noch ons tot de Aarde zelve te
bepaalen. Er vallen veelp dingen in de laa?
‘ ‘ ' ' get* .
L U C H T . 73
gere Gewesten des Uitfpanfels te bezien;
waarom wy met de l u c h t moeten beginnen.
En welk pene, fchoone gelegenheid
hebben w y niet ter deezer plaatze daar toe !
Gy ziet een groot uitgeftrekt Land buiten
deeze Stad, daar het gezigt niet belemmerd
wordt. Hier kan ik U de ftreeken der W in den
, de drift der Wolken , een Onweer ,
zo het opkomt, en den Daauw vertoonen.
De andere Verhevelingen, die heden niet
te zien z y n , moet gy ü verbeelden, als ö f
z y zieh met er daad nu aan ons vertoonden.
V. Verdient dan de Lucht onze byzondere
aandagt ?
A. Niet alleen Uwe byzohdere aandagt ;
maar ook Uwe hoogfts verwondering ! Z y
is eene dünne , vloeibaare , - noodzaakelyke ,
hoor- en voelbaare , drooge , uitrekkende ,
inkrimpende, doorichynende , zwaare , onzigtbaare
, en doordringende Hoofdftoffe;
welke de Oppervlakte der Waereld aan alle
kanten omringt , bevattende ongetwyfeld
meer aanmerkenswaardige byzonderheden,
die w y noch niet weeten.
V. Hoe veel in één woord van de Lucht
gezegd ! De w y ze Schepper moet gewigtige
redenen gehad hebben , om aan dit ééne
Schepfel zo veele verfchilipnde hoedanighe-,
den te geeven ?
Á. Dit kan niet betwist worden. ‘
E 5 ’ ' V- Lee?