
' I
i , : 1Í: '
M l .
i i 6 K O U D E .
niec zo gefchikt, de gezondheid der. ReizL
gets zou te veel last lyden-, door eensklaps
uit de- grootste Hette in de feiste Koude ,
o f uit den fcherplten Vorst in de gloeiend-,.
l ie ' Hette te komen. ;
V . Hoe wordt het onaangenaam©' o f na-
deelige van beiden getemperd ?
A , D e Schepper heeft het Noorden vap
Pelteryen vo o rz ien , tegens de Koude. De
vagten der Dieren verwarmen daar de Menfchen.
D a n , aan het heete Zuiden, heeft
hy verkoelende Vruchten , welker kragt by
trappen opklimt, .gefchonken.
V. O f verbittende-, gelyk zo veele heete
Speceryen in Indie,! Is dat niet verkqerd?
, A. Neen ! Nergens komen de heeté Spe?
ceryen beter te ■ pas , dan in lie,t , warm©
Oosten , w'aar de maagyezelen der Menfchen,
door de groote hette,. geweldig ver-
ilappen, welker kragt niet te .herftellen is
dan door ’t maatig gebruik zulker middelen.
V . Hoedanig is ,,d e LuchtsgeileldLeid in
ons Vaderland ? -
A , Gelyk elk Land, zyne eigen’ . Luchtsge-
iteldheid, volgens, Gods w y ze fchikking,
heeft ; zo ■ hebben w y ook de, onze ,,, die ,
zeer,. verfchillend en. verapderlyk is. Men
heeft Winters gehad, waarin men geen Ys ,
gelyk in de jaaren 1.756, 1759, ,1761 o f 1764,
heeft gezien ; doch in den Winter van het
jaar'
K 0 U D E. 1 1 7
jaar 1763', ilondt de Lucht, zes weeken-lang,
helder, met eenen voortduurenden harden
Vorst. Oude Lieden geheugen de langduurige
feile Winters van de jaaren 1709 en 1740 ,
en wy hebben den langduurigen van 1771 ,
en den korten van de jaaren 1767 en 1 7 7 6 ,
, ftrenger dan die van het jaar 174 0 , zeer . wel
gevoeld.
V. Is het verfchil van Koude en Llette op
eenen Da g fomtyds groot ?
A. Ik h eb , op den 26 January des jáars
17 7 5 , ’s morgens en ’s avonds,- een verfchil
gezién van zevenmtwintig graaden vo lgens
de Schaal van Fa h r e n h e i t , dat egter
zeldzaam is : ineermaalen heeft men een verfchil
, dat er naby komt. Op den agttien-
den Eebruary des jaars 1777 , hadt men een
verfchil van vierentwintig, en daags te vo o ren
van tweeentwintig graaden. V ó ó r en na
een Onweder is de Verandering ook veel-
tyds groot , foms wel van twintig o f meer
graaden ; w y l de- Regen , uit een hoog koud
Gewest gevallen , de warme benedenlucht
affpoelt , waarom gy U , even na een iterfc
verkoelend Onweder , gevolgd op eene zwaa-
re H e t t e , nimmer ten eersten naar buiten
moet b.egeeven met iucbtige Klederem: ver-
w-isfel ze aanftonds , zo gy wilt uitgaan,
met wärmeren , o f gy ftaat voor eene- ver-
ko^dheid o f eene andere ziekte bloot.
H 3 V . E s
ft II,
f. L