ilV. heeft een naakte Steng van een Elle lang, mefc
een Bloemaair van een Voet, volgens P lu»
Hootp- ken et. Uit de Afbeelding; door hem ge»
stuk. geven, blykt, dat het Blad veel naar die van
*t Japanfe Hoefblad , in ’t voorgaande Stuk,
en de Bloem Aair naar die van ’t Maijerzwee»
me. De Heer N. L B urmannds hadt het
onder de Eenhuizigen geplaatst, en Perpenfum
Blitifpermum getyteld , waar van de Bynaam
is ontleend. De Bloem-Aair bedaat uit kleine
Katjes of Aairtje^ met Laneetvormige Blikjes,
de Bloempjes afzonderende , die twee Meel»
knopjes hebben, wedeFzyds één, op het Vrugt-
beginzel geplaatst, dat in ’t midden twee Draadachtige
omgeboQgene Styltjes heeft. Het groeit
aan de Kaap der Goede Hope.
De Driemannigen in deeze Klasfe, buiten de
reeds befchreevene , Sifyrmchium en Ferraria
naamelyk , tot de Lelieachtige of Bolplanten
behoorende, gaa ik over tot de Vkrmannigen:
waar onderbet eenigfleGeflagt den naam voert
yan
N e p ï w t h i s , Kandraager.
Dit heeft den Kelk vierdeelig, geen Bloemkrans
en een vierhokkig Zaadhuisje,
i. De eenigfte Soort ( l ) , °P Ceylon aan de
Nepenthet O •
deflillMO- K l -
ria.
Druipen- ( i ) Nepenthes. Syft. Nat Xfi, Gen. joij». •fig. 'XÏifc
p. 683, t i . CUff. 431. Ft. Zt'jl. 321. Nepenthes Zeylanicuro
Rivieren, doch op de Molukkes in ’t Geberg- 1V.^
te groeijende, is een der wonderlykfte voort- ö xxn. *
brengzelen van de Natuur. De Ridder heeft HoofdJ
den naam gebruikt, dien de vermaarde Breyn stuï*
*er aan gegeven hadt , als ware het in ftaat
om iemand, die het ontdekte en te vooren
nimmer hadt gezien , door verwondering en
blydfchap over zynen Schat, als buiten zig
zelf te breDgen. Bandura is de naam, dien
’er de Gingaleezen op Ceylon aan geeven.
R d m m i us noemt het Kannekens ■ Kruid of
Cantharifera, dat is Kandraager ; om reden,
gelyk wy zo aanftonds zien zullen. Dus wordt
het door L in n .®us befchreeven.
„ De Steng is rond , met overhoekfe, Lan-
„ cetvormige, ongefteelde, half omvattende,
„ uitgebreide , gladde , effenrandige Bladen,
„ die in een Draadachtige Klaauwieruitloopen,
„ aan ’t end een langwerpig rolrond Blaasje
„ hebbende, met een rond Dekzeltje, dat dus
,, zeer gelykt naar een Kannetje, zynde met
„ Water gevuld. Aan *c end van de Steng is .
„ een Pluim van Bloemen, met een vierdeeligen
Kelk en vier Meeldraadjes aan den top van
. . . den
Flore. minore. BREYN Prodr. II. p. 73. Ütriailaria vegeta-
bilis Zeylanenfium Bandura CingalenGbus dióta. Pluk. Alm.
394. T. 2 3 7 . f. 3 . Burm. Zejl. 4 2 . T. i" . Priapus veger,
manorchis. AMM» Char. $19- Planta mirabilis deftillatoria.
Epb. Cur. Ann. I. Dtc. *. p. 363. Cantharifera. KumPüu
Anb. V. p. X2 I. T. 3 9 . f« *♦
U , deel, XI, Stuk,'