IV. Bladen, naatnelyk, die breed, uitgehoekt, vaa
jjlxv!'* boven groen, van onderen ruig zyn, omvat-
Hoofds ten de Steng, welke zyn Ed. voorkwam van
stuf. een Heefterig Gewas te zyn. Hy heeft het
Tu«^;-zeer fraay ia piaat gebragt en omftandig be-
fchreeven.
Onder de Tweehuizigen van deeze Klasfe zyo
nog de volgende onaangeroerd.
A r c t g p u s . Beerenpoot.
Dit Gellagt heeft , gelyk het voorgaande ,
Kroontjes - Bloemen. Een famvgejteld Kroontje
van enkel Mannelyken , die vyfbladig zyn met
vyfbladige Omwindzels , vyf Meeldraadjes en
twee misdraagende Stampers; een enkeld Kroontje
, met een vierdeelig, gedoomd , zeer groot
Omwindzel, dat op de Schyf zeer veele Man-
nelyke Bloempjes heeft en met vier Vrouwelyken
geftraald is. Deeze laatften hebben twee
Stylen en draagen een tweehokkig Zaad.
i; De eenigfte Soort ( i ) maakt eenzeer zon-
^ ^ "d e r lin g Gewas uit, dat op-opene Zandvelden,
Gedoo»»d.omtrent de Kaap der Goede Hope, veel voorkomt
en dezelven moeielyk te betreeden maakt
door zyné dikke knobbelige zwartachtige Wortels,
( i ) Ar&opus. Syjt. Nat. XII. Gen. iiCj. Vtg. XIII. p.
771. H, Clijff. 495. Valeiianoides Coituf® Matthioli facie ,
Planta Ethiopica Scc. Pluk. Mant, 18s. T. 271. f. 5. Ardlo-
pus Foliis fupïtne Ipinis Stellifoiraibus Scc, Bujjm, 4Jr. p.
tels, waar uit een korte dikke Steng opfehiet, ïV.'
die boven zig uitbreidt in breede platte glad- xxvf*
de Scheeden, tot Steelen dienende voor de Bla-Hoofd-
den. Het gelykt eenigermaate naar o n z e S p ru it -S T u s -
kool; want die Bladen, met haar agtenofmeer Dl0' ^
in ’t ronde geplaatst, zyn plat, breed, dik,
geaderd en gefnipperd, draagende aan de Slippen
, in het bovenfte gedeelte , zeer fpitfe gee-
le Doornen , die zig Sterswyze naar alle kanten
verfpreiden, terwyl de rand der Bladen ook
bezet is met fyne Haairachtige Doorntjes. De
Bloemen komen, uit het midden, op dergelyke
wyze voort, als in de Kervel en andere Kroon«
tjes-Kruiden , doch verheffen zig naauwlyks,
blyvende tusfehen de Bladen gedooken. Zy
hebben een korten gemeenen Steel, die veele
anderen uit een Bladerïg Omwindzel opgeeft,
welke aan ’t end met Bloempjes gekroond zyn ,
als gezegd is. Men kan zulks in de Afbeelding ,
van wylen den vermaarden Hoogleeraar J.B ur-
mannus, duidelyk befchouwen, die aanmerkt,
dat op fommige Planten Mannelyke Bloemen,
op anderen Vrouwelyken voorkomen: des onze
L i n k ^ üs het Geflagt in de Rang der
Tweehuizigen geplaatst heeft. Het kon geen
plaats vinden in zyne Klasfe van dien naam,
om dat ’er by de Vrouwelyken ook een menigte
Mannelyken zyn, gelyk in de Kenmerken
is gezegd.
De geleerde Pl uk ene t hadt dit Gewas,'
dat in zeer verfchillende Geftalten groeit, byfter