äÖ2 E e NH Ul ZI GE KR ö l DEN.
IV. Deeze groeit alleenlyk op kleine verlaatene Ei-
&XIJI* land->es» t aar om^reek'?, en wordt eenontzaglyk
Hoopr
STOK.
Enkel-
Irrtedertgi,
groote Boom, wiens Stam dik wils twee Mannen
niet kunnen omvademen. Dit byzonders
heeft hy , dat deeze Stammen fomtyds door
uitkankcring hol worden, en dan in de Regen-
tyd zo veel Water verzamelen, (*c welk ’er, als
in een natuurlyke Regenbak , goed en drinkbaar
blyft») dat het voor de genen,die op deeze
Eilandjes in het droege Saizoen komen en
daar eenigen tyd vertoeven, tot een aanmerke-
lyk Onderhoud ftrekt. Zo heeft de milde Natuur
voor de behoeftens van het Menfchdom en
ook van Dieren , in fommige deden des Aardbodems
zorg gedragen.
D a l e c h a m f i a .
Naar een Aucheur, door zyne algemeene be-
fchryving der Planten, te Lyons in , Vrankryk
reeds byna twee Eeuwen geleeden aan ’t licht
gekomen, is dit Geflagt benoemd,’t welk zeer
byzoodere Kenmerken heeft, als volgt.
De Mannelyke Bloemen hebben een gemeen
Omwindzel , dat vierbladig is , inwaards met
twee drïedeelige Bladen, waar in eentienbloe-
mig Kroontje, met een tweebladig Om wind-
zeltje en menigvuldige Kafjes; dc eigen Kelk
van ieder Bloem vyfbladig,zonder Bloemkrans,
met veele famengegroeide Meeldraadjes. De
Vrouwelyke Bloempjes , drie in getal, hebben
een drkbladig Omwindzel, den eigen Kelk van
elf
elf Blaadjes, en geen Bloemkrans; een Draad- IV.
achtigen Styl en een Vrijgt van drie Zaadhuisjes,
Hier van is ook maar ééne Soort bekend (i^»hoo^d-
welke de Heer J acq^u i n , op ’t Eiland St.STux.
Domingo in de Westindiën, bevondt een ge’ Daiècb m-
heel ruig , niet MelkgeeveDd Gewas te zyn, ptafian•
dat met zyne Ranken , gelyk de Hoppe, de^gijn*
Boomen beklom tot twaalf Voeten hoogte. Demende*
Bladen hadt het lang gedeeld , Hartvormig,
driekwabbig, in wier Oxelen lange Bloemftee-
len met twee Blikjes als Bladen , tusfehen welken
de Bloesfem verholen zat. De Mannelyke
Bloempjes , klein en groen , met gegle
Meelknopjes , waren , in haar eigen Omwind»
zei, op een dikken Steel geplaatst, aan welks
voet de drie Vrouwelyken zig bevonden, in
brandend ftekelige Kelken , te famen ook in
haar omwindzel, als boven is gezegd.
A c A L Y p H A . Netelkruid.
Dit Geflagt bevat eenige uitheemfche Kruiden
, die naar de Brandenetels gelyken , doch
in de Bloem- en Vrugtmaaking , welke meest
Aairswyze valt, verfchillen. Zy hebben, zo
wel
(i) Dalechampia. Syfl. Nat. XII. Ge», iosi. Veg. XIII.
p. 7iO. Mant, 496. H. Cliff, 485. JACQ_ Amer. Hifi. 252.
T. 160. Lupulus Folio trifido, Fmófcii tricocco hispirlo. Plüm.
Amer. 89. T. io|. Convolvuio " Tithymalus. fiOEBH. Lugdi.
21. p. 263.
21. Deel, xi. stuk.