je, Het Vleefch , onder de Schil, was zo wie
als Sneeuw en een weinig Heviger dan verfch
Brood. Men fneedt de Vrugc in drie of vier
Hukken, en braadde ze voor dat men ze at. De
Smaak geleek eenigermaate naar dien van den
Stoel der Artisjokken.
Deeze Vrugt kon men zeven of agt Maanden
lang van de Bopmen plukken ; rn^ar, om 'er
in den tusfchentyd , dat is in de vier laatfte
Maanden des Jaars, ook van voorzien te zyn,
maakten de Indiaanen daar vaneen Zuurdeeg,
Mahie genaamd, welks bereiding dus door hem
befchreeven wordt. „ Men vergadert de Vrug-
„ ten, nog niet volkomen ryp zynde, en legt-
„ ze op hoopen, haar digt met Bladen toedek-
„ kende. In die Haat ondergaan zy een Gif-
„ ting en worden onaangenaam zoet. De Klok-
„ huizen ’er dan geheel uitgehaald zynde, door
3, zagtjes aan den Steel te trekken, wordt het
9, overige in een Kuil gefmeeten, die tot dat
„ oogmerk, byzonderlyk, in de Huizen is ge-
,, graven , en van onderen zo wel als aan de
„ zyden zorgvuldig met Gras bekleed. Men
,, dekt het alles met Bladen en legt ’er zwaare
„ Steenen op. In deeze Haat ondergaat het
„ een tweede Gilling en wordt zuur: waar na
het in veele Maanden niet verandert. Wan-
„ neer men \ noodig heeft , neemt men het
„ uit den Kuil , maakt het tot Ballen, windt
„ het m Bladen en bakt het: dus toegemaakt
„ blyft het vyf ofzes Weeken goed. Het wordt
zo
J9 zowel koud als warm gegeten en de lnboorlin-
, gen doen zelden een JVIaaltyd zonder t zei»
, ve; maar de Smaak was ons zo onaangenaam
jjj als die van in de Pekel gelegde Olyven s
„ gemeenlyk , wanneer menze de eer He maal
*, eet. Nogchans was. ’er een Heer in ons Ge-
„ zelfchap, die den Smaak van Mahie boven
9, dien van deverfche Broodvrugt verkoos” (*)*
Op Java en in andere deelen van Indie, daar
men overvloed van Ryst of ander Koorn en
Vrugten heeft, wordt de Broodvrugt zo veel v
niet gebruikt. De Inlanders, evenwel, eeten-
ze fomtyds gebraden, fomtyds met Suiker gekookt;
maar het is een zwaar Voedzel, hard om
te verduuwen en dus dienfiigst voor arbeidzaa-
me Menfchen. Die op Java en de andere Wes*
telyke Eilanden groeit, is meest als de gemelde
, zonder Zaadpitten naamelyk en de oudlte
Lieden op Tahiti hadden Do&orS o l a n d e r
verzekerd , dat ’er weleer een overvloed van
Zaaddraagende Brbodboomen was geweest ,
doch dat men die verwaarloosd hadt, als de
anderen becer achtende, welke door Uitloopers
of Looten worden voortgeteeld. Maar op de
Molukkes en Zuidoofter Eilanden zyn de Zaad
of Kcrreldraagende Broodboomen gemeen: men
vindt geene Negery zonder dezelven en het
Landvolk leeft meest van de Pitten, die daar in
ver-
(♦ J of Captain CooK &c.
Ee 3