IV.
ÄFTKBti
xxiir.
H oofd*
STUK.
III«
lAt» brejia
Artemift-
fahä.
Byvoet-
fchdig,
en gepluimde gladde end - Trosfen
Bloemen.
(3) Druïfkruid met dubheld Vindeelige Bi lden
de eerßen aan de Takjes onverdeeld effen-
Naar het gewoone. Druifkruïd , dat volgt,
gelykeo deeze door de verdeeling der Bladen;
maar de eerde valt veel hooger, als eens Men*
fchen hoogte bereikende, de andere heeft een
korte Steng , met Takken van vier Voeten
langte , zig boven de Trosfen der Bloemen
verheffende , welke in de tweede Soort aan 'e
end der Takken zyn. De Bladen , die aan den
Voet der Takjes groeijen , zyn onverdeeld „
langwerpig, effenrandig. Deeze beiden groeijen,
zo wel als de eerfte Soorc, nacuurlyk in
Noord - Amerika«
IV.
JHaritima.
Zeekanrs,
(4) Druifkruïd met yeeldeelige Bladen , de
Aairen eenzaam, Haairig, en byna ongedeeld*
O p
2S4« Arab". Fol. cotnpofito • multifidis &c. Gron. igg.
Ambrofia Maritima &c. Hf.R.m. Lugdb. 31. Ambr. Virg. els-
tior & viridior, Hortenfis facie. Moais Hi/t, m . p. 4.
(3; Ambrofia fol. bipinnatifidis &c. Ambr. maxima ino-
dora, Maimini Aq. foliis , tenuiter iaciniatis, Virginians.
ÏLVK, Alm 27. T. 10, f. 5, mala.
(4) Ambr oft a Fol. multifidis , Spicis folitariis , Plloffs ,
fubfesfilibus. Gouan Monsp * 85, Ambr. Fol. maltifidis tripartite.
H. Cliff. 443. R. Lugdb. 85. Ambrofia maritima.
C. B Pin. isg. Ambrofia. Dod, Tempt. jj. Ambr. fativa
Hottenfis. Lob* le. 766.
Op Zandige plaatfen aan de Zeekust van
Italië en in de Levant komt hier en daar dit Kruid XXIU*
voor , dat men Ambrofia in ’t Grieks noemt, Ho o fd-
welke naam door fommigen ook aan het
ment of Druivenkruid, ’t welk tot het Gtflagt
van Ganzevoet behoort, gegeven wordt (*)*
In beiden, naamelyk, groeijen deBloemhoofd-
jes Trosachtig aan de enden der Takken. Dit
Kruid, dat wegens den aangenaamen Reuk genoemd
zou zyn, groeit Heerterig, tot weinig
hoogte, met een witachtig Loof. Het is niettemin
een Jaarlyks Zaaygewas , gelyk de an.
deren. Onder de Bloemhoofdjes zitten kleine
ftekelige Zaadhuisjes, met een zwart Zaad.
P a r t h e n i u m . Maagdeblocm.
Bier groeijen de Mannelyke Blommetjes ,
die eenbladig zyn, ook by elkander in een ge-
meene vyfbladige Kelk , welke aan den rand
vyf Vrouwe’yke Straalblommetjes bevat, die
ieder in een Bondeltje tusfehen twee Manne-
ly k e n geplaatst zyn (t). De Bloemen gelyken ,
in *t uiterlyk aanzien , veel naar die der Ptar-
mica. HetGeflagt bevat de twee volgende Soor-
teo. ( l)
(*y Chtntttdiam Botrus. Zie het II. D. Vil. STOK. dee-
s,er Nat, Kift. bladz. 777.
(t) In de uitvoerige befchryving der Kenmerken van dit
Geflagt , wordt in 't geheel niet van , maar al»
leen van Twerfiagtige Blommetjes gefptoken.,
Q 4
II. DEEL. XI. STUB.