IV. »
A fdeel
XXII. *f
H oofd- >»
STUK.
IIT.
Epiien-
drum te-
nuifolium.
Dunbladig.
IV.
Spatulaturn,
Gefpateld.
V.
Farvum,
Vaalbloeroig.
men is zofterk, dat door één Takje daarvan s
(aan welken men ’er twaalf zou gezien heb»
ben,) een geheel Vertrek daar mede vervuld
wordt, en die Reuk heeft alleen plaats in het
uiterfte gedeelte van het Bloemblad, dat
den Staart verbeeldt,’t welk afgefneeden zyh-
de de Bloem geen Reuk meer geeft.”
B. Met een opgeregte gebladerde Steng.
(3) Boomplaag met de Stengbladen Elsvormig
gejleufd.
(4) Boomplaag met de Stengbladen langwerpig
, o ver hoeks, Jlomp, ongeribd: de Lip
van *t Honigbakje tweedeelig wyd gemikt.
(5) Boomplaag, datgejlengd is, met de Bladen
Schubbig Lancetvormig en Bloemtros-
fen in de Oxelen*
Deeze drie Soorten vallen in Oosrindie, en
de tweede fchynt ook in Amerika voor te komen.
Dit beeft de Bloemen geel of geelachtig,
zo
(3) EplcUndrum Fol. Caulinis fubftlatis 8cc.Tsjecou.oiau.
maravara. H, Mal. Xlï. T. i j . p. ï .
(4) Epidendrum Fàl. Caulinis oblongisalrernis &c. Helie-
borine amplistimo Folio vario. PLtiM. Sp. 9. le* 180 f.- z ,
Ponnampou maravara. I l Mal• Xil. p- 7. T. 3. Ruas,
tElys. II. p. J2i. f. 7.
( î ) Epidendrum Caulescens, Fol. imbricatis Sec, Angrae«
cutn o&avura F- furvum. Rumpëi. Amb v \ j>, 104. T. 46,
h t . Thalia maravan. H. Mal. XII. p. 9 T. 4. Orchiî abat-
Hto Aûwides. Ràj. Hijl. III, p, J90, RODE, f. s .
 S sIIÊ IIIlilE5 -v''-v1
G î H A N r R I A* t ô t
20 wel als het derde, waar in zy vaö binnen
fie Angrek vind ik evenwel geen overeenkomst5TÜKtt
ïnet de bepaallng van den Ridder.
(ö) Boomplaag met de Stengbladen Degenvot»
mig Jlomp , en eenbloemige Steelen, digt
getropt in de Oxelen. H a lb o d .
O) Boomplaag met de Stengbladen lafigwer- vji.
pig, de Aaireü eenzydig en de Pyp van ’ titnZydfc
Honigbakje zo lang als de Bloem.
(8) Boomplaag met de Stengbladen Liniaal JlntL
fiomp3 uitgerand en een eenvoudige Steng . Liniaal.*
(9) Boomplaag met Lancetvormige Ribbige ix.
Bladen; Schubbige Scheeden en een ge- tum? **
pluimde Bloemfiengmetgeftippelde Bloemen. pel^eftip’
( to) Boomplaag met Lmcetvormige Ribbigè Caafjtam^
Bla Geftaart.
Epidendrum Fol. Caulinis Enfiformibtw &c, Jacc^
Amer. hifi. 29. T. H f. Hélieborine coccinea multiflora.
P&.UM. lc. l 86. f. I.
(7) Epidendrum Fol. Caulinis oblongis &c. Jac<^ Amer.
z9. T. 137. Heileborïne purpiirea uiabellata. Flum. Ic, 3S4. *
f. i. * E P P -
($) Epidendrum Fol. Caul. Lirtearibus obrufis &c. Jacq,
Anttr. Hiß. 29. T. 131. f. i. Helleborine tenuifolia repens.
PiUM. Ie. 182. f. I.
(9) Epidenirum Fol, Lanceolatis Nervofis &c. Hellebori*
ae Ramofisf. Cauliculis & Flor. maculatis. Plum. Ie. I87.
(10) Epidendrum Fol. Lanc. Nervofii Sec. Hel leb, Ramo-
fisGnw &c. Plum. Ie. 177.
II. DESL. XI. ST»K,
ej.M ■ P IV .
Afdeel;
XXII.
.VVj P.'
i f® I
p l
I I «
■ Èf.$
M'mm\
:m \
S r e
UTM
l
m Ê i
wM\
U m IS!
I f l liCia