IV. Een ontzaglyk Doorngewas, van eene Heé*
« fterige of Booraachtige gehalte , door Pater
Hoofd' Pi» o mi er in- de V^cstindiën ontdekt, maakt
stuk. deeze uit. Het heeft Bladen byna als die der
vierman-Hazelaaren, zeer groot, en aan de Ribben, zo
wel als aan de Steelen , voofzien met korte
kromme Stekels. Hy vondt ’er eene Verfchei*
denheid van, die de Stengenalleenlyk gedoomd
hadt, welke den Hoogleeraar J. B ormannus
toefcheen het Mannetje te zyn; terwyl de andere
Besachtige Vrugten droeg, veel grooter
dan de gewoone Brandenetelen.
De Pildraagende of Roomfche Netels kwamen
den Heer F o r s k a oh l in Egypte voor,
maar in Arabie vondt hy wel zes Soorten van
dit Geflagt. Eene hadt veel overeenkomst met
onze Kleine Brandenetels, doch droeg in dè
Öxelen witte Trosjes ; een andere hadt gepalmde
Bladen , en wordt naar zulks van hem genoemd.
Voorts waren ’er driederley niet brandende
of Dooye Netels, by Hadiegroeijende.j
ééne op het Gebergte , gelyk de twee voori-
gen; een andere op de Muuren der Stad. Zy
hadden allen , by ’t Landvolk, Arabifche naa-
men. Eindelyk ypndt hy.’er ook een Twyfel-
achtige, met gepaarde Bladen, van langte als de
Bladfteel, Eyrond fpits ,diep getand (*).
Tot de Fyfmannigen in deeze Klasfe behoo*
xen , behalve het Nephelium en Jva, die onder
de Heefters befchreeven zyn y de volgende Ge-
llagten. *° * • X a »-
l (*) Ar ah CXXl, iS9i uo,
X A N T H I U M, Klitjes.
ï)e Mannelyke Bloemen hebben, in dit Ge-
$lagt, den gemeenen Kelk Schubbig», met êén-STUK#
jpiiadige, vyfdeelige, Treèh.terachtige Blomme- ptntm»
tjes, op een Kaffigen Stoel. De Vrouwelyken dri*'
een fweebladig , tweebloemig Omwindzel, dè
Vrugtbeginzels bevattende zonder Bloemblaadjes,
welke overgaan tot een drooge gedoomde ,
tweed,eelige Vrugt, die een tweehokkige Kern
heeft. Het • bevat de drie volgende Soorten.
T i) Klities met een ongedoornde Ste'ng efi t.
r-T . . Uartvormge d, n.e nbbi.g e Bnlia dj en. XanttinHD Strumariunti
Door geheel Europa groeit dit Kruid -, dat men fc£atopi*
ook aan den Ysfeldyk hy Kampen, buiten Üc-»
recht en elders in ons Land , aantreft. Het
voert den naam van Kleins Klisfen, naar den
Latynfchen ' Lappa minor , in ’t Hoogduitfch
Bettlers Leusz of Spitskletten, in ’t Engelfch I.ow»
jeburre of Clothburre, in ’t Franïch Petit Glette-
ren of Gloutteron. Die naamen zyn van de
tiekelige Vrugten of Zaadhuisjes , welke als
Klisfen aan de Kleeders bl.yven zitten, en eene
LuiSr
fO Xjniüum Cadte inermi, Fol. Cordatis triherviis, Sy/h
Nat. XII. Gen. lofS. Vtg. XIII. p. 711. Mat. Mei.
Gopt. Belg. 270. KRAM. Auftr. 27}. Fl. Satc. 778 , 864.
<Sï»UAÏn Mohsp. 485. HALL. Helv. I6ï. GroN. Fïrg. ssS. H.
Cliff. 443. R. Ltigdb. 85. XanthiUrn. DoD. Petnpt. 39« Xanth*
£, Strumnria. Lob. Ie. 58g. Lappa minoi f. Xanthium Diss-
coridis. C. B. Pin. is8.