Dus ziet men , dat van de Bolplanten nog
53 Geflagten ; van de Grasplanten 58 Geflag-
ten ; van de V a r tn s iö; van de Wieren 11;
van de Mosjen 20, en van de Paddejloelen 10
Geflagten te befchryven Itaan. Dit maakt in
*t geheel een getal van 168 Geflagten (*J, ’t
welk geen zesde deel is der Geflagten die reeds
befchreeven zyn, en dus blykt, dat het flot van
de befchryving der Planten, na het tegenwoordige
, niet meer dan twee of drie Stukken, van
maatige grootte, zal beflaan.
Veelligt zullen fommigen van myne waarde
Leezers, opmerkzaame befchouwers van de Werken
derlMatuur, en inzonderheid de Liefhebbers
van de Plantenkunde , alreeds voorheen eene
invoeging of hier eene byvoeging van de zo
menigvuldige nieuwe Gejlagten van Boomen,
Heeüers en Kruiden , welke niet ter kennisfe
van wylen den grooten L inrjius gekomen
zyn , verwagt hebben* lk bedoel hier de genen,
die door de vlytige, kundige en geleerde
Botanisten, den Heer Forskaohl in Gelukkig
Arabie en Egypte ; den Heer Pallas
in Siberie; den Heer T h ü n b e r o aan de Kaap;
op Java , in Japan ;~den Heer Forster in
de Zuidelyke deelen des Aardbodems ontdekt
en waargenomen zyn. Die Landen waren mooglyk
(*) lk heb hier flegtï de Cefljgien van Ljnnjïus opge-
geven: eenige weinigen, daar by komende, zullen dit getal
niet aanmetkelyk vergrooten.
lyk nooit zo ver, zo diep en met zo fcherp-
.ziende Oogen doorfnufFeld. *t Getal dier nieuwe
Geflagten is niet klein. De eerstgemelde heeft
*er in Arabie en Egypte 52 opgetekend; de Heer
.Thünber g aan de Kaap en in Japan meer
dan so, de laatfte wel 7 5 Geflagten.
Dit maakt een getal van byna anderhalf honderd
nieuwe Geflagten , die dus dat der reeds
bekende tot by de vyf'tienhonderd vergrooten.
Daar kon ik, van de Planten, die my gedroogd,
zo van de Kaap als uit Indie gezonden zyn,nog
eenige nieuwen byvoegen. Van alle dezelven
zou ik, wel is waar, denaamen, van de mee-
ften ook de Kenmerken , doch van zeer weinigen
de befchry ving kunnen opgeeven: zodat
ik, in deezen I aan het verlangen der Liefhebberen
even zo weinig , als aan myn oogmerk
en manier van behandeling der Natuurlyke Hi-
ftorie zou voldoen. Hier komt by, dat nog
veele Kruidkundigen in het nafpooren der Planten,
op verfcheidedeelen des Aardbodems, bezig
zyn : zo dat de Kruidkunde in ’t kort nog
meer vervullingen ftaat te bekomen ; welken
een bekwaam Navolger van den Grooten Ridder
waarfchynlyk in ’t vervolg, behoorlyk zal
fchiften en tot het Samenftel betrekken.
Ondertusfchen kwam het my niet oneigen
voor, den Leezer hier een Proef mede te deelen
vaü de gemelde onderzoekingen. Van de
Boomen , naamelyk , die buiten de Palm- en
Kokosnooten, in het Eerfte Stuk van dit Werk
k e